[Johannes Schultingh]
SCHULTINGH (Johannes), was eerst te gelijk met Wittichius, hoogleeraar te Duisburg, en sedert 3 Mei 1656 hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid te Nijmegen, waar hij ijverig werkzaam bleef, tot dat hem tien jaren later eene noodlottige pestziekte in het graf sleepte.
Hij was een voortreffelijk kenner der latijnsche en grieksche taal uit de school van J.F. Gronovius.
Zijne Annotationes in Auctorem Dialogi de causis corruptae Eloquentiae vindt men in de editio Hackiana van Quinctilianus (1665. 8o.)
Zijne aanteekeningen op Sencca, Quinctilianus en Calpurnius Flaccus zijn opgenomen in Io. Fred. Gronovius, Senecae Rhetor. Amst. 1672. 8o. in de uitgaaf van Quinctilianus van P. Burman. L.B. 1720. 4o. en vooral in diens uitg. der Declamationes Calpurnii Flacci. Tom. II. p. 791.
Zie Saxe, Onom., T. V. p. 122, 123; Burmannus, in Praef. ad Quinctilianum, Stell. 4. pl. 3; ad Syllogen Epistol., T. II. p. 638, T. IV. p. 46; Jo. Alb. Fabricii, Bibl. Lat., T. II. C. XV. p. 704; Cat. Bibl. Bunav., T. I. V. II. p. 1595; Opp. Pataroli, T.