[Graaf Joost H van Schouwenburg]
SCHOUWENBURG (Graaf Joost H van), heer van Ghemen, zoon van Graaf Joost werd omstreeks 1525 geboren.
Hij was aan verscheidene Nederlandsche geslachten vermaagschapt, en oom der echtgenoote van Hendrik van Brederode. Willem I noemt hem in zijn lastbrief tot 's konings stadhouder van Friesland van 15 Julij 1572 ‘onze vriendlijke lieve neve.’ Wij ontmoeten hem in 1568 als bevelhebber onder Willem I, ten tijde van den slag bij Heiligerlee. De prins zond hem derwaarts met een versterking van Hoogduitsche knechten en ruiterij. Vier jaar later werd hij door dezen tot stadhouder van Groningen en Friesland aangesteld. Hij nam zijn verblijf in Franeker op Sjaardemahuis, en daar de benden, waarmede hij in Friesland was gekomen, uit alle volken waren zaamgeraapt, had zulks ten gevolge dat en de stad en ook zijn goede naam veel leden. Hij bragt daardoor teweeg, dat de burgers, na zijn vertrek, weder den koning toevielen en zich met diens stadhouder Robles verzoenden.
Toen Diederick van Bronckhorst en Batenburg, heer van Nedermurmpter, ook een gedeelte van het stadhouderschap op naam van Willem I uitoefende, gaf dit aanleiding tot twist tusschen beide stadhouders, die echter gelukkig door Duco Martena werd bijgelegd. Schouwenberg bleef stadhouder en Batenburg werd kolonel over eenige vaandels knechten, ‘Bitter en vernielend (schrijft Scheltema) was toen de kleine oorlog in Friesland; de ingezetenen leden evenveel van den vriend als van den vijand, vooral ook door de slechte betaling van allen. De graaf moest het Oldeklooster bij Bolsward prijs geven, om de naar geld roependen van den hals te schuiven.’ Schouwenburg stelde te Franeker, daar het hof te Leeuwarden nog de zijde des konings hield, een geregtshof in, doch nog in hetzelfde jaar vlood hij naar Duitschland, zooveel geld als hij kon medevoerende. Vele geschiedschrijvers roemen zijn gedrag in den vrijheidskamp, doch hij was eigenlijk, gelijk de schrijver van Andries Bourlette opmerkte, een zwakhoofd, die weinig goeds heeft gedaan.
Welk een man hij was, blijkt o.a. ook uit de volgende woorden, ontleend aan een brief van den prins van Oranje aan graaf Lodewijk: ‘Au reste les affaires se portent bien. Je vous envoye icy joincte la liste de mes gens de guerre oultre lesquels le comte Joos de Schouwnburg lequel desjà avoit prins son serment à l'évesque de Colongne pour le due