[Jacob Schotte of Scotte]
SCHOTTE of SCOTTE (Jacob), jongste zoon van den vorige bij M. van Thoor, werd te Middelburg geboren. In 1612 werd hij aldaar raad, vervolgens schepen en meermalen burgemeester, en den 26 April 1617 door de staten van Zeeland tot bewindhebber der O.I. compagnie benoemd.
Sedert bekleedde hij verscheidene voorname staatscommissiën. In 1613 werd hij naar Utrecht gezonden over de zaak der waardgelders, en in 1619 was hij een der gedelegeerde regters over 's lands advokaat Johan van Oldenbarneveld. Uit 's Hage in Zeeland teruggekeerd, gaf hij aan de staten van Zeeland een omstandig verslag van deze regtspleging, werd bedankt en ontving een geschenk ter waarde van f 200. In 1620 werd hij met jhr. Jacob van Wijngaarden, mr. Jacob Comerling, Albert Souck, Albert Bruininx en jr. Frederik van Ferwon in ambassade naar Engeland gezonden over de zaken van Bohemen. In 't volgende jaar keerde hij terug, na door koning Jacobus ridder geslagen, en met 1500 ons verguld zilverwerk beschonken te zijn. Na den dood van prins Maurits, in 1625, was hij de eerste in de commissie, die, wegens Zeeland, het stadhouderschap aan Frederik Hendrik opdroeg. Ook woonde hij, in die betrekking 's prinsen introductie als stadhouder in t' hof provinciaal bij. Ook stond hij in 1627, wegens Zeeland, met Adr. v. Manmaker over den doop van een zoon van den koning van Bohemen.
Hij overleed in 1641. Zijn beeldtenis is door C. de Plas in plaat gebragt met een Holl. gedicht van C. Boyus.
Zie de la Rue, Staatk. Zeel., bl. 20; Smallegange, Chr. v. Zeel., D. I. bl. 779; Lijst d. Magistr. v. Zeel.; Aitzema, Saken v. staat en oorl., D. I. bl. 26, 32; Brandt, Hist. d. Rechtspleg., bl. 135, 136; Scheltema, Staatk. Nederl., D. V. bl. 341; Wagenaar, Vad. Hist., bl. 27; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. v. portr.