lichting aanzienlijke voordeelen aan het gewest en de hoofdstad. Sedert de landing der Engelschen in Walcheren kwam een groot deel van 't bestuur des Eilands weder op den Middelburgschen burgemeester, die zich uitstekend van zijn pligt kweet. Weinige dagen na het verlaten van Walcheren door de Engelschen, verklaarde de Fransche generaal Gilly, 31 Dec. 1809, dat het eiland Walcheren een gedeelte van 't groote keizerrijk zou zijn. Dit bragt den burgemeester in eene moeijelijke omstandigheid. Er kwamen vlak strijdige bevelen van dien generaal en van den Hollandschen koning Lodewijk. De burgemeester wilde getrouw aan pligt en eer blijven, en zich schikken naar 's konings besluiten; maar hij werd op eene geweldadige wijze, door eene sterke militaire executie ten zijnen huize, gedwongen den wil des keizers te volgen. Toen Bonaparte in 1810 te Middelburg kwam, werd hij door dezen bij wien hij ten onregte van deze en gene misdaden beschuldigd was, zeer onheusch en schandelijk behandeld. De geheele stad belgde zich zoo over deze beleediging, dat de geweldenaar naauwelijks eenige blijken van beleefdheid, integendeel van verachting in 't openbaar ontving. Schorer schroomde in 't minst niet den keizer met edele fierheid onder de oogen te zien, en hem met voorbeeldige standvastigheid van geest en zeldzame rondborstigheid, in 't bijzijn der regeering, zoo aan te spreken, dat de aanwezende Fransche officieren, ja zelfs de keizer daarover schenen verbaasd te zijn. De generaal Duroc betuigde daarna, dat hij den keizer dus nooit had hooren aanspreken. Nu begon den keizer
den waardigen man met meerdere bescheidenheid en onderscheiding te bejegenen, gaf bij het afscheid nemen der regering zijne tevredenheid te kennen, en beloofde ten bewijze hiervan, Zeeland tot een departement des rijks, en Middelburg tot de hoofdstad er van te zullen verklaren.
Na de omwenteling van 1813 werd Schorer (11 April 1814) benoemd tot commissaris-generaal over Zeeland, en weinige dagen later (11 Mei) tot gouverneur der provincie.
In 1807 benoemde koning Lodewijk hem tot ridder van de orde der Unie, in 1812 Napoleon tot ridder der Unie, Willem I schonk hem in 1817 het kommandeurkruis der orde van den Nederl. Leeuw en gaf hem en al zijne afstammelingen in 1816 rang onder den Nederl. adel. In 1816 werd hij curator der Leidsche hoogeschool. Ook was hij sedert 1816 lid der maats. v. Nederl. Letterk.
Hij huwde 1. (1786) Johanna Cornelia Thibaut, en 2. (1794) Johanna Maria baronesse van den Brande. Na den 18 Sept. 1817 zijn eervol ontslag als gouverneur van Zeeland verkregen te hebben, overleed hij 22 Jan. 1822.
Zie J. de Kanter, Lofrede op mr. J.H.S., Middelb. 1822 J. Clarisse, Annales Acad. L.B., p. 22, 42, 45; J. te Water,