zitting in den senaat der academie, waarvan hij in September 1521 rector was. In 1524 verliet hij Leuven en werd door keizer Karel V raadsheer in den grooten raad van Mechelen benoemd.
In 1535 werd hij lid van den raad van state en geheimraad te Brussel. Drie jaren later ontbood hem de keizer naar Spanje, en gelastte hem het oproer te Gend te stillen, ook zond hem deze tweemaal als gezant naar Frans I. Eindelijk volgde hij in 1540, na zijn ambten te hebben neêrgelegd, Jan Carondelet, aartsbisschop van Palermo, op, en overleed den 25 December 1548. Hij liet bij zijn tweede vrouw, Anna van der Noot, dochter van Adolph van der Noot, kanselier van Brabant, den laatsten Mei 1590 te Luik gestorven, één zoon na, Erard van Schore, ridder, die zonder kinderen den 26 Februarij 1610 overleed, na driemaal de burgemeesterlijke waardigheid te Leuven bekleed te hebben. Zijn devies was: Sustineat Shore.
Hij gaf in het licht:
Consilium super viribus matrimonii inter Henricum VIII. Anglorum regem et Cathrinam Austriacam. Lov. 1534.
Zie Viglius, de Vitá sua bij Hoynck van Papendrecht, Anal. Belg., T. I. p. 28, 164, Jean d'Hollander, ald. T. III. part. II. p. 321; Suffr. Petri, de Script. Fris. ed. 1699, p 336; P. Divaei, Rer. Lovan., L. II. p. 31, 32; Sacchini, Hist. S.J., L. IV. n. 93, p. 130; Val. Andreas, Fast. Acad., p. 182-184; Chrispijn, Tombe des hom. ill., ed. 1673, p. 11-13; Paquot, Mém., T. I. p. 364.