zij ze er niet gemaakt maar gevonden hadden.’ Hij verkreeg er een grooten aanhang (Schoristen genoemd), beroemde zich van de Coccejaansche partij te zijn, en genoot van dien kant dus eenige verschooning, terwijl de Voetianen hem en zijn aanhang vervolgden, die onder den naam van Hebreën bekend is. Terwijl Verschoor in Walcheren werkzaam was, waren van der Schoor en anderen weêr werkzaam in Holland, inzonderheid te Leiden, den Haag, Sassenheim, Maassluis en ook te Utrecht.
Den 1 Sept. 1694 betuigde hij voor den kerkeraad te Leiden ‘dat het beter was dat men eerst de H. Schrift verstond en daarna tot de behandeling van den Catechismus en andere stukken overging,’ ‘zijne conventiculen hadden het regt verstand der H. Schriften ten doel.’ ‘Het leeren van den Catechismus was geheel doelloos, onregelmatig en geschikt om de menschen van den Bijbel af te trekken.’ Zijne conventiculen werden verboden, waarop hij de stad verliet.
Zie Kist en Royaards, Ned. Archief van Kerk. Geschied., D. VIII. bl. 67, 73, 79.