[Jakob Schimmelpenninck van der Oye]
SCHIMMELPENNINCK van der OYE (Jakob), zoon van Sander Schimmelpenninck van der Oye, kleinzoon van den genoemden Jakob en Agnes van Twickelo, werd na zijns vaders dood, 19 April 1560, met het goed Heijinck beleend en in 't volgende jaar met Selsham. Na verscheidene malen onder de ridderschap der Veluwe, op de lands- en kwartier dagen te zijn verschenen, nam hij in 1581 zitting in schepenbank te Zutphen. In 't volgende jaar, van zijn eed aan de stad gedaan ontslagen, werd hij werderom onder de riddermatige landjonkers toegelaten. In 1584 werd hij door den kanselier en raden verschreven, met vier paarden, nevens andere ridders den graaf van Nieuwenaar en Meurs te gemoet te rijden, hem naar Arnhem te geleiden en als stadhouder van dit gewest statig in te halen. Op aanschrijven van denzelfden kanselier en raden van het vorstendom Gelder en van het graafschap Zutphen, was hij, in 1591 tegenwoordig bij de plegtige opdragt van het stadhouderschap aan prins Maurits. Nog in hetzelfde jaar begaf hij zich van zijn Huis Engelenburg, waar hij zijn gewoon verblijf hield, naar het leger van dien prins voor Zutphen, en werd er, na de overgaaf door den prins tot burgemeester aangesteld, ‘als zijnde daar gebrek van getrouwe opregte Patriotten en liefhebbers van het Vaderland.’ Hij overleed in 1605. Hij is tweemaal gehuwd geweest, in 1570 met Margaretha van der Kapelle, dochter van Hendrik van der Kapelle en van Jutte Slindewater, die hem twee, en in 1576 met Walraven van Haaften, dochter van Alert van Haaften, heere van Verwoolde en Ophemert, en van Kunna van Keppel, die hem acht kinderen schonk.
Zie Kok; Kobus en de Rivecourt.