Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 328]
| |
men, den 3 Dec. 1667 gestorven. Hij volgde Abraham Beeckman als rector der latijnsche school te Vlissingen op. Hij komt het eerst aldaar voor in 1647. In 1649 gaf hij zijn boek uit de Oaucis, nobilissimo veteris Germaniae populo. L.B. 8o. opgedragen aan den magistraat van Bremen. Hij vereerde ook dit werk aan de bibliotheek te Vlissingen, waar ook zijne Animadversiones in Suetonium. 4 dr. 1656 te vinden zijn. Het toen bekende werk, de Coalitione populorum, Hagae Comit. Anno 1661, wordt door Jöcher aan den vader, door Vrolijkhert aan den zoon toegeschreven. Aan het einde der opdragt van dit laatste werk schreef hij, dat hij dit te Antwerpen schreef, na een zeer zware en doodelijke ziekte, die hem te Leuven was aangekomen. In 1651 liet hij eene Beschrijving der stad Vlissingen drukken, waartoe de stad hem f 50 à f 150 tot eene vereering schonk. Nicolaas Hoornbeek, zoon van Johannes Hoornbeek, toen predikant te Vlissingen, noemt hem in zijn regtsgeleerd dispuut, 30 Maart 1661 te Utrecht, onder den hoogleeraar Wijckersloot verdedigd: ‘zeer ervaren in de wijshegeerte, geschiedenissen en allerlei beschaafde letteren.’ In de opdragt van zijn boek De coalitione populorum zegt hij zelf, ‘dat hij onderhandelingen en briefwisseling hield met vorstelijke gezanten en overheden der volkeren.’ Hij vervaardigde ook latijnsche gedichten, b.v. onder de beeldtenissen des keizers in zijn Suetonius, op Mr. Jacob van Laren (Geletterd Zeeland, bl. 257.) Ook gaf hij in het licht Exercitationes in C. Taciti Annales XV, ubi extrema Senecae describuuntur. L.B. 1645, met een gedicht van N. Heinsius, ook door Jöcher en Saxe, in navolging van H. Witte, ten onregte aan den vader toegeschreven. In 1671 werd hij als rector door Johannes Franciscus Gymmenich van Duisburg opgevolgd.
Zie H. Witte, Diar. biogr. op 1667; C. Iken, de ill. Brem. scholâ, p. 134; Hasaeus, Bibl. Brem. Cl. VII. p. 329, 499; Morhoff, Polyh., T. III. L. II. C. I. p. 502; N. Heinsii, Poëm. p. 48; Fabricii, Bibl. Lat., L. II. C. 9, p. 496. T. II. f. ed. Lipsiens. T. II. proz. L. II. T. I. L. II. C. 24, p. 498; Jo. Fabrlcii, Hist. Bibl., P. V. p. 224; Konigii, Bibl. Oct. et Nov. voc.; Saxe, Onom., T. IV. p. 458; Jocher; Vrolijkhert, Vliss. Kerkhemel, p. 340-342; Kobus en de Rivecourt. |
|