Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 319]
| |
Julij 1511, Ida van Rechtugem, vrouw van Bernsbeeck huwde. Hij dreef aldra koophandel en beoefende tevens de letterkunde, ook was hij een boezemvriend van Erasmus van Rotterdam. Gaspar werd, nadat hij te Erfurt, of onder Ebanus Hessus te Marburg gestudeerd had, even als zijn vader koopman, doch bleef zich tevens op de letteren toeleggen en beoefende even als zijne broeders Melchior en Balthasar de penningkunde. Ook was hij met de voornaamste letterkundigen in briefwisseling. Philips II stelde hem den 25 November 1555 tot zijn facteur aan. Deze betrekking en zijn handel verschafte hem groote rijkdommen. Hij kocht van Charles de Brimeu, ridder van het gulde vlies, de heerlijkheid van Wesemaele die haar eigenaar den titel van erfmaarschalk van Brabant gaf. In 1564 benoemde hem de koning tot zijn tresorier-generaal. In weerwil dier gunst koos Schetz de zijde der misnoegde edelen, vooral van den prins van Oranje, nam deel aan hunne bijeenkomsten, doch bleef een getrouw aanhanger der R.K. kerk. Onder Alva behield hij zijn ambt, doch verzette zich tegen de heffing van den tienden penning. Na 1576 werd hij lid der algemeene staten, en werkte krachtig mede tot het sluiten der pacificatie van Gend. Hij werd in de voornaamste en moeijelijkste staatszaken gebruikt, onder anderen in de onderhandeling der algemeene staten met Don Jan van Oostenrijk, nadat deze zich den 24 Julij 1577, bij verrassing van het kasteel van Namen had meester gemaakt. Hij zelve stelde hetgeen hieromtrent voorviel en van wederzijde verhandeld werd, in de latijnsche taal te boek, met eene geschiedkundige inleiding over de oorzaken en de beginselen der Nederlandsche onlusten. Dit geschrift is in den jare 1772 door den hoogleeraar Petrus Burmannus Secundus in 't licht gegeven, vergezeld van eene breedvoerige en zeer lezenswaardige voorrede, waarin dit opstel vergeleken wordt met de opgave der overige geschiedschrijvers van dit tijdvak, en het voorgevallene over het algemeen in een juister daglicht wordt gesteld. Onder het bewind van Matthias behield Schetz zijn ambten, doch zijn invloed verminderde van dag tot dag. Hij deelde in het lot van alle tegenstanders van dezen vorst. De algemeene staten zonden hem naar de onderhandeling te Keulen. Teruggekeerd trad hij van het staatsbestuur af en stierf den 9 November 1581 te Bergen, waar zich de hertog van Parma bevond. Hij huwde 1 Margaretha van de Brugge, 2. Catharina dochter van Lancelot van Ursel. Dit huwelijk werd door Nicolaas Grudius en Janus Secundus bezongen. Zijn portret vindt men bij Goethals en op een penning die bij Burman staat afgebeeld. Hij voerde den bijnaam van Corvinus, de reden is echter onbekend. | |
[pagina 320]
| |
Hij gaf in het licht. Viri pietate, moderatione doctrinâque clarissimi dialogus de Pace. Rationes, quibus belgici tumultus, inter Philippum serenissimum et potentissimum Hispaniae regem, et subditos, hoc rerum statu, componi possint, explicans. Contenta brevibus versa pagina summariis explicantur. Antverp. 1579 in 8o., en in de Analecta Belgica van P. Burmannus (Leiden 1772 tom. I. p. 115-224. Ook in het Vlaamsch: Gronaelijcke onderrichtinge aen de gemeene inghesetenen van Nederland, van 't gemack dat te verwachten staet, soo men den peys aenneemt of aflaet. Keulen 1579 in 12o. Succincta Naratio earum rerum quae inter ser. Joannem Austriacum, ab eo tempore quo in arcem Namurci se recepit, quod fuit XXIV Julii MDLXXVII et ordines Belgie, donec ad arma ventum est, acta sunt. Bij Burman t.a. p. 1-144. Er bestaan Fransche handschriflen, die welligt het oorspronkelijk verhaal, dat in zijn rapport aan de algemeene staten voorkomt, bevatten. Het geschrift van H. Gamerius of van Gameren, een aanhanger van Don Juan, te gelijk in het Fransch, Latijn en Vlaamsch uitgegeven. Véritable récit des Choses pasées au Pays-Bas depuis la Venue de Jehan d'Aartriche etc. Luxembourg 1577 4o. lokte hem tot het schrijven zijner Grondelijcke onderrichtinge uit. De staten antwoordden van Gameren in Sommier discours der faites causes, etc.: Luxembourg 1577 4o. Hierop gaf de verdediger van Don Jan een tweede uitgaaf van het Veritable recit, met Solution des objets contenus au discours non veritable des Etats des dicts Pays. Lourain 1578 in 8o., in het Vlaamsch ald. 1578 in 8o., en in het Latijn: Vera et simplex Narratio eorum quae ab adventu D. Joannis Austriaci in Belgio etc. gesta sunt: in qua falsae a Generalibus ejusdem. Belgii Statibus objectiones etc. confutantur. Luxemb. 1578 4o. De 2de edit. bevat verschillende stukken van Grobbendonck. In de Analecta van Burman, komen voor, Latijnsche gedichten, van Schets, Eobanus Hessus, en Guicciardyn. Ook komen er van Schets gedichten voor in Deliciae Poëtarum Belgicorum T. IV. voorts: ‘Copie d'une lettre du seigneau de Grobbendonck au cardinal Granvelle de Cologne ce XXVI de Juing 1580. Literae Gasparis Schenck ad Praesidem Fockium en Translation des lettres de Gaspar Schenck au president Fonck. Ook vindt men een brief van hem aan den prins van Oranje in de Archives de la Maison d'Orange Nassau van Mr. Groen van Prinsterer, en bij Goethals. Voorts heeft men: Intruchon pour messire Gaspar Schetz envoyé de la par de son Alteses vers les Etats Generaux. Io. Geropius Becanus droeg hem en zijne broeders het VII boek zijner Origines op. | |
[pagina 321]
| |
Zie de Praefatio van Petrus Burmanus vóór de Analecta Belgica; Valerius Andreas, Bibl. Belg. p. 251; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 329; Franc. Sweertii, Ath. Belg. p. 256; Monum. Sepuler. Brabant., p. 20; Gruterus, Praef. ad P. II. Delic. Poët. Belgic.; Eob. Hessi, Eleg. vóór Homeri Iliasa, p. 250; Poëm. (Francof. 1564) Lib. VII. Sylv. I. p. 298; J. Lipsii, Quaest. Epist., Lib. II Ep. 14.; J. Bapt. Tassius, Comment, Lib. III. p. 206; J.G. Becani, Origines, p. 567, 568; Gramaye, Antverpia, Lib. III. Cap. ult. p. 35; Christinaeus, Jurispr. Heroica, p. 389, 390; J. de Roy, Brab. ill. p. 15; Miraei, Dipl. L. I. C. 128, p. 278; Nic. Grudius, Poëm. Lib. III. Eleg. I. p. 32-35, ed. Bon. Vulcanii Duo Marii Carm., p. 76, 78; Basilica Bruxellensis, sive Monumenta antiqua etc., p. 102, 103; Butkens, Trophées de Brabant, T. II. p. 125, 260, Supplem. L. VIII. p. 363; Nobiliaire des Pays-Bas, T. I. p. 127, 130, 136; Le Carpentier, Hist. de Cambrag, T. III. p. 950: Goethals, Histoire des Lettres, des Sciences et des Arts en Belgique, T. IV. p 48 suiv.; Mich. ab Isselt, Hist. sui temporis, p. 714; Guicciardini, Descript Belg., p. 310; Fr. Haraeus, Ann. Brab., p. 24; Strada, De bello Belg., Dec. I. Lib. IV. p. 132; Chron. Flandr. Belg., T. III. P. I. D. XIII. p. 278; Saxe, Onom, T. III. p. 229; Hoeufft, Parm. Lat. Belg., p. 38; Peerlkamp, de Poëtis Lat. Neerl., p. 129; Hoynck van Papendrecht, Anal. Belgica, T. I. p. 40, 185, 301, 302 etc.; De Wind, Bibl. d. Ned. Geschieds., bl. 273 volgg.; van Loon, Nederl. Historiepenn., D. I. bl. 61, 62; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt. |
|