| |
[Jan Scharp]
SCHARP (Jan) uit een Britsch geslacht dat, tijdens de regering van Jacobus II, Engeland verliet, gesproten, werd den 16 Aug. 1756 te 's Hage geboren, studeerde te Leiden in de godgeleerdheid, en werd den 2 Febr. 1778 tot proponent aangenomen. Reeds den 16 Aug. van dit jaar werd hij tot predikant van St. Annaland in Zeeland bevestigd, bedankte voor een beroep naar Poortvliet, doch nam dat naar Axel in 1780 aan. Hier was hij met vrucht werkzaam, niet slechts onder de krijgslieden, die tot het garnizoen behoorde, maar ook in het in de nabijheid zamengetrokken kamp. Terwijl hij daar stond, vervaardigde hij een grafschrift op Johannes van der Wallen, Roomsch Katholiek priester te Bosch-Kapelle, waarin hij den lof van dien geestelijke bezong, en hem een waardig lid der algemeene kerk noemde. Zulks werd hem door niet weinigen euvel geduid, een smid te Zaamslag schreef er in kreupelrijm eene raadvraging tegen, maar terwijl Scharp dezen beantwoordde, kwam de zaak voor de classis van Walcheren. Zij berokkende hem veel moeijelijkheden; doch eindigde evenwel met eene uitspraak der classis, dat hij haar door zijne verklaringen voldaan, en zich aan gene afwijking van de zuivere leer had schuldig gemaakt. Hij bedankte voor een beroep naar Baarland en Sas van Gend, maar nam dat van Noordwijk-Binnen aan. Hier bedankte hij voor Deventer doch niet voor Rotterdam, waar hij den 7 Julij 1789 werd bevestigd.
In die noodlottige dagen van partijwoede was Scharp een vurig aanhanger der partij van Willem V, ten wiens eere hij meermalen de snaren spande, en toen in 1796 van de predikanten de belofte werd gevorderd van onderwerping aan de bestaande en nader te regelen regeringsvorm, alsmede om ‘nimmer met woorden of daden te zullen medewerken tot herstelling van het vernietigd aristocratisch en stadhouderlijk bewind,’ was hij de eenige zijner ambtgenooteu die deze belofte onbepaald weigerde af te leggen, 't geen ten gevolge had, dat hem (20 Junij 1796) de waarneming zijner bediening werd verboden. Met de verklaring van zijne kerkelijk - wettige betrekking
| |
| |
op de Rotterdamsche gemeente niet te willen verbreken, maar voort te zullen gaan om, met hulp van den kerkeraad, die alle pogingen had aangewend om de uitspraak van het provinciaal committé van Holland te doen veranderen, zijn goed regt te handhaven, besloot hij het beroep naar Loga in Oost-Friesland te aanvaarden. Hier werd hij den 24 Julij 1798 bevestigd, ‘genoot bij hooge achting, en stichtte veel nut onder de uitgewekene Oranje-gezinde krijgslieden en officieren. Zijn vrije omgang werd wel door sommigen gelaakt, doch het was juist deze, die hem in staat stelde jeugdigen overmoed te breidelen en den heilzaamsten invloed uit te oefenen. Hier sloeg hij het beroep naar Emden af, doch genoot de eer dat de akademie van Duisburg hem tot theologiae doctor benoemde, waarop hij eene dissertatie in het licht gaf, die hij, in de gevangenis schreef, waarin hij den 3 September 1798, naar Rotterdam op reis zijnde, op bevel van het committé van waarzaamheid en binnenlandsche correspondentie, te Groningen geworpen, doch eerlang op den eisch van het Pruisisch bewind ontslagen werd, Zij bevat eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van hetgeen Joden, Heidenen, Mahomedanen, Deisten en anderen ten nadeele van het Christendom geschreven hebben, en wat toen ten voordeele van de leer des Christendoms gediend had. In September 1800 herstelde hem het Vertegenwoordigend ligchaam der Bataafsche Republiek in zijne bediening, den 28 October nam hij afscheid van Loga en den 29 November verbond hij zich op nieuw aan zijne gemeente te Rotterdam. Van nu af bleef Scharp aldaar werkzaam en stichtte er een gezelschap van jeugdige godsdienstvrienden onder de zinspreuk: ‘Bijbel en geschicdenis zijn de eenige bronnen van ware orthodoxie,’ dat tot zijn dood bloeide. In alles wat den godsdienst aanging stelde hij het hoogste belang; liet zich de benoeming van wege de Zuid-Hollandsche synode tot lid en scriba der commissie, tot
bijeenbrenging van den bundel gezangen voor de Nederduitsch-Hervormden gemeente, en tot medebestuurder der Nederlandsche Zendelingen Bijbelgenootschappen welgevallen.
Scharp was een man, die ofschoon zijne eigenaardigheden niet aller goedkeuring wegdroegen, echter wegens grondige geleerdheid en waarachtige braafheid op elks achting aanspraak had. Hij had uitstekende redenaars-talenten, en werd zoowel in godsdienstige als Ietterkundige vereenigingen met toejuiching gehoord. Zijn kanselwerk getuigt van uitgebreide kennis, groot verstand, een edel en gevoelig hart.
Onder al zijne Leerredenen en Redevoeringen, waarvan enkele met geschied- en letterkundige aanteekeningen zijn vermeerderd, is er echter geen die zoo veel opgang maakte als zijne Omwerking der Kerspreek zonder r, waarmede Scharp echter meer dan eene aardigheid bedoelde. Hij meende, na- | |
| |
melijk, dat juist het zonderlinge, hen, die anders geene leerrede opsloegen, tot het lezen van dit gemoedelijk stuk zou dringen. Niet onbelangrijk zijn ook zijne geschriften ter verdediging van den Christelijken godsdienst, vooral verdienen zijne Historische Brieven over Meijer de aandacht. Hier in spreide hij grondige theologische kennis, vernuft en groote belezenheid ten toon. Ook als geschiedkundige en letterkundige heeft hij zich door zijne geschiedenis van Axel, zijne oudheid- en geschiedk. verhandeling over de beffen, en zijne redevoering over de Letterkundige genootschappen onderscheiden; meer echter nog als dichter. Zijn dichtader vloeide bij elke gelegenheid die zich daartoe aanbood, en niet gering is het aantal zijner zoo afzonderlijk uitgegeven als verspreide verzen. Onder deze zijn er, vooral onder die van vroegeren tijd, die gelijk Jona onder den verdorden wonderboom en het Prieel, in de Poëtische Mengelstoffen van kunstliefde spaart geen vlijt, een kunstgenootschappelijken geest ademen; doch zijn dichtstuk De onzienlijke zichtbaar maakte te regt grooten naam en verdient nog gelezen te worden. Het komt in D. X. bl. 126 van de genoemde Mengelstoffen voor. Jammer dat het van verregaande gerektheid niet is vrij te spreken. Ook zijn bekroond dichtstuk op de huwelijksvereeniging van Willem I met de prinses van Pruissen en zijn Lierzang, November 1813 maken op groote verdiensten aanspraak, ook verdienen de door hem in den bundel der
Evangelische gezangen geleverde bijdragen onderscheiding. Men noemde hem te Rotterdam ‘den vorst der Maasdichters,’ den ‘hoogepriester van het Rotterdamsche zangerenkoor,’ en Tollens sprak hem in eene vergadering der Bataafsche Maatschappij dus aan:
‘Dierbre Scharp, de ziel en 't leven
Van ons heilig dichtrenkoor,
Pronksteen van ons kunst trezoor.’
Scharp was lid van verschillinde dicht- en letterkundige genootschappen, zoo als van Kunstliefde spaart geen vlijt, lid van verdienste en voorzitter van Verscheidenheid en overeenstemming, van de Zeeuwsche- en Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, van de Maatschappij v. Nederl. Letterkunde, van het Kon. Inst. van wetenschappen, Letteren en Kunsten, der Maats. van Schoone Kunsten te Gend, corresp. lid. v.h. Haagsch Genoods. en van de Zeistervereeniging ter uitbreid. v.h. Evangelie onder de Heidenen. Ook was hij voorzitter der Stedelijke schoolcommissie, curator der latijnsche school te Rotterdam en ridder van den Nederlandschen leeuw. Den 1 Januarij 1826 werd hij emeritus, en den 25 April nam hij op den kansel afscheid van zijne gemeente en van een acht en veertigjarige Evangeliebediening. Hij overleed in den vroegen morgen van den 2 Maart 1828.
| |
| |
Hij huwde met 1. Anna Catharina Engelcke en 2. met de weduwe van Dusselen, geboren Vonk. Zijn afbeelding gaat in prent uit.
Hij gaf in het licht:
Neanias Hageophilus S(tudiosus) L(ugduno-B(atavus). Vijftal oordeelkundige brieven over het eten van bloed enz. ook onder het N.T. verboden. Leid. 1776.
Leerrede tea inwijding der nieuwe Psalmberijming in de Gemeente van St. Anna-land.
Twee Veldpredikatien in het kamp bij Axel.
Kerkel. Redevoering in den veegen nood des Vaderlands op den vast- en bed. dag des jaars 1787.
Geschiedenis en Costumen van Axel, 3 stukken m. pl. Middelb. 1788. 8o.
Aanspraak bij de eerste weekelijksche bedestond, na het overlijden van mijn vierde zoontje enz. Rotterd. 1790. 8o.
Plegtige leerrede op 8 Maart 1791. 8o
Aan mijne medeburgers ter gelegenheid van de tweede verjaring der blijde omkeering van de zaken in het lieve vaderland, den 20 Sept. 1789, of Leerrede over Spreuk. XXVI:27. Waarvan in 1790 een tweede druk verscheen.
Leerrede op de verjaring der omwenteling in het vaderland, benevens de Bijvoegselen, 2o dr. Rotterd. 1790.
Gewigtige vraag of Leerrede op den eersten dag des jaars 1790.
Godgel. Hist. verhandel. over de gevoelens, de gronden, het gewigtige, den voortgang en tegenstand der verlichting en godsdienst bestrijding. Rotterd. 1793. 8o.
Godgeleerd Historische verhand. over de gevoelens, de gronden, het gewigtige voor de eeuwigheid en burgermaatschappijen, den voortgang, en den tegenstand der hedendaagsche, zoogenoemde verlichting in godsdienst bestrijders. Rotterd. 1793.
Lierzang bij den oorlog van 1793.
Voorrede voor Christocratie of de heerlijkheid van Jezus Christus als middelaar, uit het Engelsch. Leid. en Rott. 1796.
Historische Brieven over den zich noemenden Frederik Gerard Meijer, Geëxecuteerden binnen Rotterdam, den 26 Meij 1796. Behelzende deszelfs Character, zeldzame Levensgeschiedenis, Gesprekken, Brieven, Gevoelens en Dood. Doormengd met veele wetenswaardigheden, betreffende de Godgeleerdheid, Rechtsgeleerdheid en Wijsbegeerte. Met het portr. van F.G. Meijer. Rotterd. 1796. 8o. 3e dr.
Deze brieven gaven aanleiding tot de volgende twistschriften:
G. Bruining, J. Scharps redelooze bitterheid tegen de Bestrijders der Formulieren, uit deszelfs Brieven over Meijer aangetoond. Rotterd. 1797. 8o. en
De redelooze bitterheid van den Remonstrantschen Leeraar
| |
| |
Gesb. Bruining, tegen den Gereformeerden predikant Jan Scharp, aangetoond door Philalethus. Rotterd. 1797. 8o.
Leerredenen en verhandelingen ter verdediging van de Christelijke godsdienst. Rotterd. 1797. 8o.
Gedachten op mijn veertigsten verjaardag, den Achtienden van mijnen Evangelie dienst, 16 Augustus 1796. Rotterdam 1796.
Slotvaers op zijne laatste Leerrede. Rotterd. 1796. 8o.
De Lierzang aan mijne Landgenooten in den oorlog van 1793, door J. Scharp, Pred. te Rott. en bij J. Hofhout en Zoon, uitgegev. Op nieuw uitgeg. met een Tegen-Lierzang, schertsend afgemaald door Batavus den Hekeldichter. Rott. 1796. 8o. - De eer van Do. J. Scharp, verdedigd (niet door zich zelven maar door een zijner vrienden,) of mijne Gedachten op het infaam en lasterlijk libel, genaamd Tegen-Lierzang enz. Rott. 1796. 8o.
Leerredenen en Verhandelingen ter verdeediging van den Christelijken. Evangelischen Godsdienst tegen deszelfs hedend. bestrijders 1e D. 1e St., behelzende eene Leerr. over de grootheid van Jezus uit Luc. I:32a. Rott. 1797.
De pligt v. Christ. Leeraren. Opgedr. aan Stolker. Rott. 1797.
In 1796 verscheen Missive van Sincerus Philantropos over het in het oog loopend verschil tusschen het gedrag van Elf Rott. predikanten in het doen der gerequireerde belofte, volgens het decreet van het Provinc. Bestuur in dato 5 April 1796, en tusschen het gedrag van Vijftien Amsterdamsche, Drie Haarlemsche, Een Rotterdamsche en eenige andere Predikanten, die deze Belofte, onder benefice van latere declaratoiren hebben afgelegd, en ingevolge daarvan in hunnen dienst gesuspendeerd of gedemitteerd zijn enz. Hier tegen gaf Scharp, Bericht van Ds. J. Scharp aan den zich noemenden Sincerus Philantropos over deszelfs Missive, rakende het verschillend gedrag der Rotterdamsche en andere Predikanten in het doen der bekende Belofte, Rott. 1796. 8o. waartegen verscheen: Sincerus Philantropos aan het geëerd Publiek of Antwoord op het Bericht van Ds. J. Scharp. Rott. 1796. 8o, en hierop gaf Scharp Afscheid van Ds. Scharp van den zich noemenden Sincerus Philantropos. Rott. 1796. 8o.
Deductie aan de Weleerw. Groote Vergadering der Ned. Geref. Gem. derzelver stad (Rott.) aangaande deszelfs Politieke Remotie, over en ter zaake van zeeker Declaratoir, bij het afleggen der Belofte, gevorderd door het Prov. Bestuur van Holland, waarin alle stukken, daartoe specterende, zijn geconsereerd. Rott. 1797. 8o.
Ter gelegenheid van den 50-jaarigen Predikdienst van P. Hofstede, S.S. Theol. Doct. en Prof. en Pred. te Rotterdam. Rott. 1799.
| |
| |
Feestzang ter 59ste verjaring van den Hoogeerw. Hooggel. Hr. J.J. le Sage ten Broek enz. Rott. 1801. 8o.
J. Scharp en J.G. ten Broek, Gezangen, ter plechtige viering van den vervulden 25-jarigen predikdienst van D.W. Smits, Prof. en Pred. te Rotterdam. Gevierd 31 van Lentemaand 1801. Rott. 1801. 8o.
Feestzang, bij den hervatten Predikdienst van J.W. Bussingh, op den 23 van Bloeimaand 1902. Rott. 1802. 8o.
J. Scharp en J.G. ten Broek, Gezangen aan den Weleerw. Heer Th. Hoog, toen Zijn Eerw. zich, na een beroep in de gemeente van 's Hage, op nieuw aan die van Rotterdam verbond op Zondag 19 Julij 1801. Rott. 1801. 8o.
Historisch Berigt van het voorgevallene in de zaak der Politieke Remotie van den Predikant J. Scharp te Rotterdam; sedert het inleveren zijner Deductie aan den grooten Kerkenraad der Nederd. Geref. Gem. aldaar, op den 18 Januarij 1797 tot den dag van heden toe. En zijn vertrek naar de Gereformeerde Gemeente te Loga in Oostfriesland, met deszelfs provisioneel afscheid van de Gemeente te Rotterdam. Dienende tot een vervolg op deszelfs te vooren uitgegevene Deductie waarmede deze geheele Geschiedenis compleet is, doormengd met alle authentieke stukken. Rott. 1798. 8o.
Bij deze gelegenheid verscheen:
J.G. Volckhardt, Zang tot uitgeleide van J. Scharp, nog onlangs verdienstvolle prediker bij de Hervormde Gemeente te Rotterdam, thans naar Loga in Oostfriesland beroepen, en zich derwaarts begevende. Rott. 1798. 8o.
Kerkelijke Redevoering over 2 Tim. II:9b, na het bedanken voor de beroeping naar Embden; gehouden te Loga in Pruisisch Oost-Friesland, den 2 Maart 1800. Gedrukt te Leer, bij H. van Zwol, in de Hoog- en Nederd. taal, 1800. 8o.
Dissertatio inauguralis, de veterum et recentiorum obtrectationibus, veritatem Religionis Christianae non labefactantibus immo conservantibus. Gron. 1800. 8o.
Dichtmatige Redevoering op het Kersfeest van 1801.
Kerkelijke Redevoering over 2 Cor. XI:30, ter 25sten verjaaring van den vervulden Evangeliedienst in verschillende gemeenten, gehouden te Rotterdam den 16 van Oogstmaand 1803. Met eenige bijgevoegde, vooral Historische Aanteekeningen, 8o. met het Silhouet van den Autheur. Rott. 1803.
Aanspraken en Gebeden, bij de viering van 's Heilands geboorte, en den uitgang van het jaar door het Christen Zang-Genootschap in 's Hage, den 28e van Wintermaand 1804, uitgespr. in de Nieuwe Kerk aldaar. Rott. 1805.
Oudheid- en geschiedkund. Verhand. over de beffen en halskragen. Rott. 1806.
Bij het overlijden van D.W. Smits, Prof. en Pred. te Rotterdam den 12 van Louwmaand 1806. 8o.
| |
| |
Inwijding der gehoorzaal van het Letterk. Genootschap Verscheidenheid en Overeenstemming, te Rotterdam, met een plaat. Rott. 1807.
Aanspraken en Gebeden, bij gelegenheid der plegtige Zangoefening van het Genootschap: Tot Gods Eer, gehouden den 16 Maart 1807, ten voordeele der ongelukkigen te Leyden; waar de geheele Cantate op dit onderwerp door den Heer van der Hulst vervaardigd is uitgevoerd. Rott. 1807. 8o.
Herziening en uitbreiding der drie laatste Leerredenen van D.W. Smits.
November 1813, Lierzang. Rott. 1814. 8o.
Voorlezingen over den Vriend, die als uwe ziel is. Rott. 1815.
Redevoering op de eerste algem. Vergad. v.h. Bijbelgenootschap 21 Dec. 1815.
November 1813; Lierzang, met aanteekeningen en portretten. Amsterd. 1815, 8o.
Aanspraken, rapport en redevoering op de eerste algem. vergad. v.h. Rotterd. Bijbelgenoots. Rott. 1816. 8o.
Gedenkzuil v.d. Nederl. krijgsroem in Junij 1815. m. pl. Amst. 1817.
Leerreden op het Henvormingsfeest. Rott. 1817.
Redevoering op de zesde algemeene Vergadering van het Bijbelgenootschap, 19 Oct. 1820.
Leerrede ter vijfentwintigste verjaring van zijn Evangeliedienst te Rotterdam.
Redevoer. op de jaarl. alg. vergad. v.h. Nederl. Zendeling Genoots. te Rotterdam. Rott. 1821. 8o.
Omwerking der Kerspreek zonder letter r.
De ouderdom, eene Leerrede.
Afscheid van de openbare Evangeliedienst.
Een woord uit het hart eene ouden dienaars van J.C., geplaatst voor P. Meuniers Kort begrip van de Bijbelsche Geschiedenis en van die der Christelijke kerk, uit het Fransch. Rott. 1823.
Ernstige gedachten in de laatste dagen van mijn leven. 's Hage 1829. 2e dr.
Vertaling der Hoogduitsche Leerrede: Jezus zegent de kinderen.
Zijn Grafschrift op Joh. van der Walle leest men bij Dr. J.P. Sprenger van Eyk, Redev. ter naged. van wijlen J. Scharp en in Navorscher D. VI. bl. 13. - Hij vertaalde Gezang 39 naar Zimmerman, met Pieter Leonard van de Kasteele Gezang 161 naar een onbekende, en met Ahazuerus van den Berg Gezang 163 uit het Bremisch Luthersch Gezangboek, met Abraham Rutgers en Ahazuerus van den Berg vervaardigde hij Gezang 72 en hij zelf Gezang 21, 25, 38, 52, 61, 78, 123, 155 en 173.
| |
| |
Zie Levensbeschrijv. en bloemlezing uit de Geschriften van den Hoog-Eerw. heer J. Scharp, Rott. 1828; J.P. Sprenger van Eyk, Redev. ter naged. van wijlen J. Scharp; R.H. van Someren, Hulde aan de naged. van J.S.; N.v.d. Hulst, als boven; L.v.d. Broek, Lijkzang; Harderwijk, Naaml. en Levensbijz. der Predikk. te Rotterdam, bl. 103 volgg.; Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. Herv. Kerk, D. IV. bl. 52, 53; Glasius, Godgel. Nederl.; Afscheid v.d. Openb. Evangelie dienst, bl. 106; M. Siegenbeek, Aanspraak bij het openen van de jaarl. vergad. der Maats. v. Nederl. Letterk. te Leyden 1828; Jaarl. Verslag d. Algem. Verg. v.h. Kon. Ned. Inst. 1828; Schotel, Tollens en zijn Tijd, bl. 24 volgg.; Geestel. en Wereldl. Kleederdr. St. I; Mengeldichten bij bijzondere gelegenheden door de Rotterd. Afdeel. d. Holl. Maats. van Fr. Kunsten en Wetensch.. Gedr. voor de leden 1807, U. I. bl. 174, 220; Kunst en Letterb. 1828, D. I. bl. 161; van der Aa, N.B.A.C. Woordenb.; Wap, Astrea 1856, bl. 136, 137; Collot d'Escury, Holl. roem in Kunsten en Wetens., D. IV. (2) bl. 410, 411, 413, A. IV. (2) bl. 433, IV. (2) bl. 209, 210; van Kampen, Bekn. Gesch. d. Ned. Lett. en Wetens., D. II. bl. 278; P. Scheltema, Leven enz. van mr. Jac. Scheltema, bl. 105; Aant. op Nieuwenhuis, Kobus en
de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr., Navorscher, D. V. bl. 271, D. VI. bl. 53; Brans, Kerk. Reg., bl. 60, 87; Woordenb. der Zamenl.; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk., D. I. bl. 270, 331, D. III. bl. 99, 269, 301, 349. |
|