pen, iets, ten voordeele van dit Huis zou willen ondernemen. Marnix van Aldegonde echter kreeg kwaad vermoeden op dien valschen munter, en ontdekte welhaast dat hij verstand had gehouden met Parma, diè hem twee gezellen had toegevoegd, welke hij aanraadde in hechtenis te nemen. Sedert vernam Anjou dat Salseda met die van Lotharingen verzoend was, en liet hem ten hove, in stilte vatten, terwijl zijne makkers Francisco Basa en Nikolaas Hugot, bijgenaamd la Borde, hem buiten stonden te wachten. Toen Salseda niet terug kwam, kregen zij achterdenken en vloden weg. Basa werd echter achterhaald en beleed op de pijnbank, dat zij, ten begeerte van Parma, aangenomen hadden den hertog en den prins van Oranje door vergif of eenig ander middel van kant te helpen. Salseda echter loochende zulks, en beleed alleen zich in Parma's dienst begeven te hebben, op hoop van, met behulp van zijn regiment en eenige anderen, Kamerijk en Duinkerken aan den vijand te zullen kunnen leveren. Deze en
andere belijdenissen werden den koning van Frankrijk toegezonden, die Salseda liet halen. In Frankrijk herriep hij zijne belijdenis, doch hij werd nochtans verwezen door vier paarden van een gescheurd te worden. Basa had midderwijl, in de gevangenis zich met een mes het hart afgestoken, zijn lijk werd aan de galg opgeknoopt, met een geschrift aan de beenen, in 't Duitsch en Fransch, meldende dat hij het voornemen had gehad, op last van den prins van Parma, Anjou en den prins van Oranje van kant te helpen.
Lamoraal van Egmond, jongere zoon van den onthalsden graaf, vermoedt men dat kennis van dezen toeleg zou hebben gehad.
Zie Thuanus, Hist. sui temp., Lib. LXXV. p. 560, seqq.; Bor, Nederl. Oorl. B. XVII. bl. 29 (331); Wagenaar, Vad. Hist., D. VII. bl. 459, 460; Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange-Nassau, T. VIII. p. 133, 134, 136.