Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Claude Salmasius of Saumaise]SALMASIUS of SAUMAISE (ClaudeGa naar voetnoot1), werd den 13 April 1588 te Sémur-en-Auxois (Bourgogne) geboren. Zijn vader, Benigne Saumaise, heer van Tailly, Bouze, Saint-Loup, was ‘lieutenant particulier’ in de kanselarij van Sémur, in welk ambt hij den 15 Mei 1587 zijn vader was opgevolgd. Gedurende de onlusten der Ligue had hij zich onderscheiden door zijne gehechtheid aan de partij des konings. Hendrik IV beloonde hem met een raadsheer-ambt, dat hij 46 jaren bekleedde. Hij was gehuwd met Elisabeth Virot, dochter van Antoine, heer van TullyGa naar voetnoot2). De jonge Claudius had geen anderen leermeester dan zijn vader, een geletterd man, blijkens zijne vertaling in Fransche verzen van Dionysius van Alexandrie (Paris 1597. 12o.) Na, onder hem, zich in de letteren geoefend te hebben, werd hij in 1604 naar Parijs gezonden, | |
[pagina 34]
| |
waar zijn zeldzame geleerdheid in zoo prille jeugd, hem de vriendschap van verschillende geleerden, o.a. van Casaubonus verschafte. Zijn smaak viel op de letteren, doch zijn vader bestemde hem voor een regeringspost. Na den cursus der philosophie doorloopen te hebben, verzocht hij, op raad van Casaubonus, verlof te Heidelberg, waar de beroemde Godefroy hoogleeraar was, zijne studie in de regten te mogen vervolgen. Zijn vader maakte tegenwerpingen, en had liever gewenscht dat zijn zoon naar Toulouse ging. Hij gaf eindelijk toe, en Claude vertrok, in gezelschap van eenige boekhandelaars, die naar de Frankforter misse gingen, in September 1608 naar Zwitserland, met aanbevelingsbrieven van Casaubonus. Te Heidelberg bragt hij zijn tijd door in de beroemde bibliotheek, aan welke Gruterus het ambt van bibliothecaris waarnam, en vond daar een verzameling van Epigrammata van Agathias. Hij had het plan de onuitgegeven stukken er van aan het licht te brengenGa naar voetnoot1). Na een verblijf van drie jaren te Heidelberg, keerde Salmasius naar zijne familie in Bourgondie terug, en werd den 9 Julij 1610 advocaat bij het parlement te Dijon. Van tijd tot tijd begaf hij zich echter naar Parijs, maakte kennis met vele geleerde mannen, knoopte briefwisseling met hen aan, en hield zich bij voorkeur met letterkundigen arbeid, o.a. met de Historiae Augustae Scriptores, bezig. Hij huwde, den 5 Sept. 1623 Anne Mercier, dochter van den geleerden Josias Mercier, heer van Bordes, en betrok met haar het landgoed Grigny bij Parijs, dat zijn schoonvader toebehoorde. Dit huwelijk was zeer ongelukkig, daar zijne huisvrouw een ware Xantippe wasGa naar voetnoot2), en Saumaise hield Milletierre en Didier Herauld, die de voornaamste bewerkers er van geweest waren, voor zijn ergste vijanden. In Augustus 1629 wilde zijn vader ten zijnen behoeve afstand doen van zijn betrekking van raadsheer, doch het verschil van godsdienst (de vader was R.C. de zoon protestant) belette deze dit ambt te bekleeden. De zegelbewaarder Marillac, ten minste, van wien het begeven van die post afhing, bleef onverbiddelijk. Sedert gaf Salmasius zich geheel aan de beoefening der letteren over. In Mei 1630 schreef hij aan Grotius, dat hij zich met ijver op het Hebreeuwsch en Arabisch toelegde. Ook leerde hij, zonder onderwijzer, het Assyrisch, Chaldeeuwsch en Persisch, doch verkreeg waarschijnlijk slechts een middelmatige kennis van | |
[pagina 35]
| |
die talen. Hij verstond ook verscheiden Europesche talen. De Universiteiten van Padua en Bologne begeerden hem te bezitten, doch hij wilde zijne vrijheid niet opofferen en gevoelde geen roeping voor het openbaar onderwijs. Ook sloeg hij de aanbiedingen, die hij uit Engeland ontving af; doch die der Leidsche Universiteit, hem door den ambassadeur van Aerssen gedaan, om aldaar de plaats van Scaliger te vervullen; werd aangenomen, en hij vertrok in 1632 derwaarts op eene jaarwedde van f 2000, die later tot f 5000 klom, vrije woning en vrijheid van belasting. Hij werd daar, volgens zijn schrijven (Nov. 1632) aan Dupuy, prior van Saint Sauveur, in triomf ontvangen. Doch reeds spoedig geraakte hij in oneenigheid met Daniel Heinsius, die het hem niet vergeven kon dat Curatoren hem voorbij gegaan waren, en werd welhaast zijn onverzoenlijke vijand. Zoo verre liep het dat Heinsius hem de boeken, die hij noodig had, weigerde te leenen, zoo dat deze zijne vrienden moest verzoeken ze voor hem te leen te vragen. Bij deze onaangenaamheden, die hem ook door Heinsius vrienden werden aangedaan, kwam nog de nadeelige invloed der luchtgesteldheid in Holland, waaraan hij zich moeijelijk kon wennen. Omstreeks 1630 begon hij, op verzoek van prins Maurits, aan zijn werk de Militia Romana te arbeiden. Dit kostte hem vele nasporingen. In den loop van de maand September 1635 begaf hij zich, na verlof van Curatoren verkregen te hebben, naar Parijs, waar Lodewijk XIII hem het brevet van raadsheer van staat (conseiller d'Etat) gaf. Van daar vertrok hij naar Dijon, waar Henri de Bourbon, gouverneur van Bourgondië vele pogingen aanwendde om hem in Frankrijk te houden. Op dringend aanhouden van dien prins en van zijne vrienden liet hij er zich toe overhalen, onder voorwaarde, dat de koning hem uit Holland zou terugroepen, dat men hem, even als aan Grotius, een inkomen van 13000 livres, hem de twee kwartalen van zijn inkomen te Leiden, die hij nog niet had ontvangen, en transport-kosten zou geven. De prins beloofde hem zulks, doch daar het bij beloven bleef, keerde hij eindelijk naar Holland terug, waar hij in de lente van 1631 aankwam. Omstreeks vier jaren later, keerde hij naar Dijon terug om de erfenis van zijn vader, die den 15 April van dit jaar was gestorven, te aanvaarden. Frederik Hendrik stelde een schip tot zijn dienst en liet hem door de vloot tot Dieppe vergezellen. Nog nooit was een geleerde zulk een eer bewezen. Men wil dat hij gedurende zijn verblijf te Parijs zeer gunstig door den kardinaal de Richelieu werd ontvangen, en dat deze hem tot 12000 livres aanbood, indien hij Holland wilde verlaten. Saumaise zou aan dit voorstel gehoor hebben gegeven, indien de Chavigny, met wien hij over deze zaak in onderhandeling trad, er niet had bijgevoegd, dat hij dan aan | |
[pagina 36]
| |
eene geschiedenis van den kardinaal zou moeten arbeiden. Saumaise wilde geen vleijer van den kardinaal zijn, en vervolgde zijn reis naar Dyon, waar zijne zaken hem bezig hielden tot in 1645, toen hij naar Leiden terugkeerde. Men verhaalt dat de koning hem een pensioen gaf van 6000 livres met grooten lof, ‘de son eminente doctrine et de son ancienne et noble race,’ doch volgens Papillon heeft Saumaise nimmer iets van dit pensioen genoten. Vier en een half jaar na zijne terugkomst te Leiden, werd hij door koningin Christina uitgenoodigd om zich naar haar hof te begeven. Na lang aarzelen liet hij zich door zijne vrouw overhalen en hij vertrok in Julij 1650 naar Stokholm, Zijne trotsche en heerschzuchtige vrouw bewoog hem aldaar niet in het eenvoudige gewaad van een geleerde, maar in het gewaad van een hoveling en ridder te verschijnen. De koningin ontving hem minzaam, onderhield zich dikwerf met hem en gaf hem telkens bewijzen van hare hoogachting. In een twist met Isaac Vossius, koos zij opentlijk zijn partij. Bij zijn vertrek gaf hij haar zijn woord in Zweden terug te keeren. Later herinnerde zij hem aan die belofte, (elle ne pouvait vivre contente sans lui) zij zou zorgen dat te Lubeck een schip was, dat hem naar Stokholm overvoerde. Curatoren gaven hem een verlof van zes maanden, doch daar Christina hem nog een zestal maanden langer bij zich hield, verzochten zij haar in Maart 1653 hem wederom naar Leiden te doen vertrekken. In dezen brief schreven zij o.a. ‘haud difficilius mundum sole, quam Academiam nostram, hoc Musarum sacrario privari.’ Christina voldeed aan hun verlangen, en schonk hem, bij zijn vertrek, hare beeldtenis, door Bourdon geschilderd. Hij nam zijn weg over Denemarken, en had de eer bij koning Frederik III zijne opwachting te maken. Deze ontving hem aan zijn tafel, liet hem, op zijn kosten, tot aan de grenzen zijner staten geleiden, en gaf hem, behalve andere geschenken, zijne afbeelding en die der koningin. Te Leiden weêrgekeerd, besloot Salmasius, door hevige aanvallen van jicht aangetast, de wateren te Spa te gebruiken. Hier werd hij krank en overleed hij den 3 September 1653. Zijn lijk werd, zonder plegtigheid in de kerk van St. Jan van Maastricht begraven. Te Leiden werd door den hoogleeraar Adolph Vorstius een lijkrede op hem gehouden. Christina liet zulks te Upsal doen, en beloofde zijne weduwe voor de opvoeding van een zijner zonen, die zich aan het hof van Zweden bevond, te zullen zorgen. Hij liet vijf zonen en eene dochter, Elisabeth Bénigne, na. Zijn oudste zoon, Bénigne Isaac, werd in 1655 te Paray in Charlorois gedood door Theophile de Damas, baron van Digoine, de tweede volgt, de derde, Josias, volgde Karel | |
[pagina 37]
| |
Gustaaf, koniug van Zweden, naar Polen, en werd in hetzelfde jaar als zijn broeder gedood. Louis werd door Karel II naar Engeland geroepen. Louis Charles werd page van den Paltzgraaf. Volgens Paquot bestonden er in Holland nog afstammelingen van dezen laatsten. Elisabeth Bénigne keerde met hare moeder naar Frankrijk terug. Ofschoon hollandsche van geboorte kon zij echter bij de herroeping van het edict van Nantes geen verlof ontvangen Frankrijk te verlaten dan na vele vervolgingen te hebben ondergaan. Haar moeder, was te Parijs in de eerste maanden van 1657 gestorven. Salmasius is meermalen afgebeeld. Salmasius gaf in het licht: Nili, Archiepiscopi Thessalonicensis, libri duo de Primatu Papae Romani. Et libri de Purgatorio igne; Graecè et Latinè ex interpretatione Bonaventurae Vulcanii. Item Barlaami monachi liber de Prinatu Papae, Graecè et Latinè, de interpretatione Joannis Luydii. Omnia ex editione et cum notis Cl. Salm. Hanoviae 1608, 8o. Heidelb. 1608, 1612, 8o. Lugd. Bat. 1645. Ook met Libror. de Primatu Papae etc. (hier achter). Het werk is opgedragen aan Louis Servin advocaat-generaal bij het parlement te Parijs. Lucii Annaei Flori, rerum Romanarum libri quatuor: cum notis Jani Gruteri. Nunc primum accesserunt Notae et castigationes Cl. Salm. Heidelb. 1609, 12o. - Lucii Annaei Flori rerum Romanarum, Editio nova, accurante Joanne Freinshemio. Argentorati, 1638, 8o. - L. Annaeus Florus. Cl. Salmasius addidit Lucium Ampelium è cod. ms. nunquam ante hoc editum. L.B. 1638, 24o. - Cum notis Joannis Stadii. Oxon. 1638, 12o. L.B. 1648, 12o. en 1653 (cum plenioribus animadversionibus) (uitg. van N. Blankaert), L.B. 1655, 12o. De aanteekk. van Salmasius vindt men in de Editiones Varior. Amst. 1660, 8o. L.B. 1664, 1672, 1692, 1698, 1702, 8o. Neomagi 1662, 8o. (met Ampelius), Hamburgi 12o. z.j. Franeq. 1690 4o. (gelijk aan de editie van 1668) Traj. Bat. 1680, 12o. ed. J.G. Graevio, Lond. 1715, 8o. Amst. 1702, 8o. 2 voll. Zie over deze verschillende uitgaven, Paquot. Volgens Salmasius arbeidde hij slechts tien dagen aan deze uitgaaf. Wij kennen de Excerptiones Chronologicae ad L. Florum. Oxonii 1638, 8o. die Baillet aan Salmasius toeschrijft, niet. Poëma Iambique in Défense du Délit commun par Milletot. Dyon. 1611, 8o. Negen Latijnsche gedichten door Salmasius in het Gr. vertaald vóór Albert Rubens, de calce Senatorio, bl. 147 der uitg. van Nilant 1714; 2 grieksche epigrammen uit het latijn vert. vóór den Herodotus van J. Gronovius. L.B. 1715. Paquot vermeldt nog andere gedichten en Bayle geeft een proef zijner bekwaamheid als dichter. Volgens Huet had Salm. veel smaak voor de poëzij en zette zeer gelukkig Latijnsche verzen in het Grieksch over: | |
[pagina 38]
| |
‘mais il faisoit pitiè (schreef Vigneul-Marville) quand il se mêloit de faire des vers François.’ Duarum inscriptionum veterum, Herodis Atlici Rhetoris ei Regillae conjugis honori positarum, Explicatio. Ejusdem ad Dosiadae Aras, Simmiae Rhodii Ovum, Alas, Securim, Theocriti fistulam, Notae. Paris. 1619, 4o. Ook in Thomae Crenii Musaeum Philologicum Historicum secundum. L.B. 1700, 12o. Amici ad Amicum de Suburbicariis regionibus et Ecclesiis suburbicariis Epistola (gedagt. 1 Jan. 1619) 8o. z. pl. Naauwkeuriger in de Epistolae Salm., door A. Clement uitgegevenven. Deze brief was gerigt tegen de Censura conjecturae Anonymi de suburbicariis regionibus et Ecclesiis. Paris. 1618, 8o., van Sirmond, rector van het collegie van Clermond te Parijs, waartegen ook geschreven had Jaques Godefroy, Hoogl. te Genève. De suburbicariis regionibus et ecclesiis, seu de Praefectura et Episcopi urbis Romae Dioecesis, Conjecturae. Francof. 1618, 4o. Tegen deze schreef Godefroy Vindiciae pro conjecturâ de suburbicariis regionibus, et ecclesiis, adversus Censuram Jacobi Sirmondi, Societatis Jesu. Genevae, 1619, 4o. en Sirmond tegen beide zijne tegenstanders Adventoria Causidico Divionensi, adversus Amici ad Amicum Epistolam de suburbicariis regionibus, et ecclesiis cum censurâ Vindiciarum conjecturae alterius Anonymi Lutet. Paris. 1520, 8o. Salmasius vervolgde dit geschil door zijne Eucharisticon. Historiae Augustae Scriptores sex: Aelius Spartianus, Julius Capitolinus, Aelius Lampridius, Vulcatius Gallicanus, Trebellius Pollio, Flavius Vopiscus, Claudius Salmasius ex veteribus libris recensuit, et librum adjecit Notarum ac Emendationum; quibus adjectae sunt Notae ac Emendationes Isaaei Casauboni, jam antea editae. Paris. 1620, fol. Lugd. Bat. 1670-1671, 2 vol. 8o. Deze 2e uitgaaf is beter dan de eerste en bevat ook de noten van Gruterus. Cornelius Schrevelius gaf een uittreksel der aanteekeningen van Salmasius in zijne uitgaaf van die Romeinsche schrijvers, Lugd. Bat. 1661, 8o. William Musgrave heeft in zijn leven van Geta (Excester, 1716, 12o.) overgenomen, al wat Salmasius nopens dien tijran, in zijne aanmerkingen op Capitolinus heeft opgeteekend. Eucharisticon Jacobo Sirmondo, S.J.P. pro Adventoriâ de regionibus, et Ecclesiis suburbicariis. Paris. 1621, 4o. Dit werk weerlegde Sirmond in Propempticon Claudio Salmasio de suburbicariis regionibus et ecclesiis, Paris. 1622. Jacques l'Eschassier, advocaat bij het Parlement te Parijs, verdedigde het gevoelen van Sirmond, in een brochure, getiteld: De Ecclesiis suburbicariis, observatio (Paris) 1618 4o. Ook met den volgenden titel: | |
[pagina 39]
| |
De Vocabulis ad Geographiam Juris Romani pertinentibus, Observatio, Antemurali Sionis serviens; ubi obiter de suburbicariis provinciis quaedam dicuntur. Francof. 1619, 8o. Jeronimus Aleandre de Jonge, dienaar van den kardinaal Ottavio Bandino, gaf in het licht: Refulatio Conjecturae Anonymi scriptoris de suburbicariis regionibus et dioecesi Episcopi. Romani Lat. Paris. 1619, 4o., en Jean Dantis van Cahors, Hoogl. in de regten te Parijs. De urbicariis et suburbicariis regionibus et ecclesiis Libri III. Paris, 1620, 12o., waartegen verscheen De urbicariis et suburbicariis veg. et ecclesiis, adversus Joannem Arbisium, alias Joannem de Manibus. Argentorati 1620, 12o. Ook Marcus Antonius Cappelli trad in het krijt en gaf in het licht: Disputationes duae de Summo Pontificatu B. Petri, et de successione Episcopi Romani in eumdem Pontificatum; contra Anonymos duos de Papatu Romano, et de suburbicariis regionibus ecclesiis. Colon. Agrip. 1621. 4o. De twee geschriften, die hij aanvalt zijn die van Marcus Antonius de Dominis, getiteld: Papatus Romanus, deque origine, progressu, et exstinctione ipsius. Londini 1617 4o. et de conjectura van Jacques Godefroy. Sept. Florentis Tertulliani liber de Pallio. Cl. Salm. recensuit, explicavit et notis illustravit. Paris. 1612, 8o. Ook Cl. Salm. ante mortem recensuit, explicavit, notis illustravit; Accedit vera ad vivum ejus effigies. L.B. 1656. Andreas Frisius, boekhandelaar te Amsterdam, trok uit dit werk 't geen Salmasius over het schoeisel der Ouden had geschreven en voegde het bij de verhandeling van Nigronius, de caligâ veterum, 1667, 12o., in 1711 te Leiden herdrukt met den titel: Julius Nigronius, de caligâ veterum. Accedunt Excerpta ejusdem argumenti ex Salmasio et Rubenio; cnm Notis Joannis Frederici Nelant in 16o. - Petavius schreef tegen het werk van Salmasius: Antonii Kerkoetii, Aremorici, Animadversionum liber ad Claudii Salmasii Notas in Tertullianum de Pallio Rhedonis, Yvo Halecius. (Parijs Sebast. Cramoisy) 1622 8o. Salmasius beantwoordde dit geschrift met: Confutatio Animadversionum Antonii Kerkoetii ad Cl. Salnasii Notas in Tertullianum de Pallio; autore Francesco Franco J.C. Middelburgi 1623, 8o. Hiertegen schreef Petavius: Antonii Kerkoetii, Aremorici, Masigophorus primus, sive Elenchus confutationis, quam Cl. Salmasius sub ementito nomine, Animadversis Kerkoetianis opposuit. - Masigophorus secundus, sive Elenchi etc. Pars secunda. Paris 1623. Hierop verscheen van Salmasius: Refutatio utriusque Elenchi Kerco-Petaviani; auctore Francisco Franco. Middelb. (Paris) 1625. 8o., waarop Petavius liet volgen: Mastigo- | |
[pagina 40]
| |
phorus tertius, sive Elencha etc. Pars tertia. Paris 1623. 8o. Salmasius bleef hem het antwoord hierop schuldig. Plinianae Exercitationes in Caii Julii Solini Polyhistoria. Item Caii Julii Polyhistor, ex veteribus libris emendatus. Par. 1629. 2 vol. fol. Naauwkeuriger met Homonyma Hyles Iatricae. Traj. ad Rhen. 1689. 2 vol. fol. Lucius Ampelius (Zie vroeger). Epistola ad Johannem Beverovicium in Joh. Beverovicii, de Calculo renum et vesicae, Liber singularis. Lugd. Bat. 1638. 16o. De usuris Liber. L.B. 1630. 12o. Dit werk werd aangevallen door Cyprianus Reynerus ab Osterga, later hoogleeraar te Utrecht. Lucius Verus (een Pseudoniem), Jan Wessembach, hoogleeraar te Franeker, Jan Cloppenburch, Willem Goesius, schoonzoon van Daniel Heinsius, en door den beroemden regtsgeleerde Charles Annibal Fabrot. Eenige aanteekeningen op het Pervigilium Veneris, in Dominici Baudii Amores.... Rhapsodo Petro Scriverio. Amst., Ludov. Elzevirius. Volgens sommige exemplaren L.B. 1638. 12o. Ook in de Priapeïa en in den Petronius, Utrecht 1654, in den Petronius, cum notis variorum. Amst. 1669. 8o., en in den Petronius variorum, 's Hage 1712. In al deze edities vindt men ook eenige aanteekeningen van Salmasius op de Cupido cruci affixus van Ausonius, ook in den Ausonius Variorum van Jacobus Tollius. Amst. 1671. 8o. De modo Usurarum, liber. Lugd. Bat. 1639. 12o. In de voorrede van dit vervelend boek handelt Salm. over de taal der Hellenisten, 't geen aanleiding gaf dat hij met D. Heinsius in onmin raakte. Dissertatio de foenore Trapezitico, in tres libros divisa. Cl. Salm. auctore. L.B. 1640. 12o. Hiertegen schreef Petavius: Dissertationum Ecclesiasticarum libri duo; in quibus de Episcoporum dignitate ac potestate, deque aliis Ecclesiasticis dogmatibus disputatur. Paris 1641. 8o. Ook het een en ander in zijn Dogmata Theologica (Amst. 1700. fol.) T. IV. p. 165 seqq.
Zie Niceron, (of liever François Oudin) Art. Denis Petau, T. XXXVII. p. 137, volgg.
Diatriba de Mutuo: Non esse alienationem; adversus Coprianum quendam, juris doctorem, auctore Alexio a Massaliâ, Domino de S. Lupo. L.B. 1640. Alexis à Massaliâ (per anagram) Salmasius ab Alexiâ, naar Auxois, canton van Bourgondie, genoemd naar Alexia, Alise, oude stad van dat land. Coprianus doctor, is de regtgeleerde Cyprianus Reg- | |
[pagina 41]
| |
neri, die uitgegeven had Apologia pro Manibus Petri Cunaei. adversus Claudium Salmasium. Hij noemde Salmasius in de verhandeling die hij tegen dit eerstgemelde werk schreef (Petri Cunaei Sententia defensa.... Mutuum esse alienationem etc.) Sphalmasius. Responsio ad calumniatorem Epistolam Johannis Cloppenburgii. L.B. 1640. 12o., tegen J. Cloppenburg I de Foenore et Usuris brevis Institutio cum ejusdem Ep. ad Cl. Salm. L.B. 1640. 12o. Brevis confutatio Notarum larvati cujusdam Theologi in Excerpta Dissertationis de Trapezitis, Cl. Salm. 1640. 12o. Ook Hagae Comit. Salmasius meldde Petavius, dat hij dit werkje op één morgen had opgesteld. Het is een scherpe satyre tegen D. Heinsius. Simplicii Commentarius in Enchiridion Epicteti, ex libris veteribus emendatus: ex versione Hieronymi Wolfii, et cum hujusce ac Cl. Salmasii Animadversionibus, et notis, quibus Philosophia Stoica passim explicatur et illustratur. Accedunt Cebetis Tabula Graecè, Latinè, Arabicè, et aurea Pythagorae Carmina, cum Paraphrasi Arabicâ; Auctore Joanne Elichmanno. Cum Praef. Cl. Salm. L.B. 1640. 12o. Het Enchiridion van Epictetus met de noten van Salmasius verscheen op nieuw. Traj. ad Rhen. 1711. 4o., door de zorg van Adrianus Relandus. Hij voegde er de onuitgegeven noten van Meibomius bij. Achillis Tatii, Alexandrini, de Clitophontis et Leucippes amoribus, libri octo, Graecè et Latinè; cum notis Cl. Salmasii L.B. 1640. 12o. Salmasius behield de oude overzetting van Cruceius, ofschoon hij zelf erkent dat zij vol fauten is. Interpretatio Hippocratei Aphorismi LXIX. sectione IV de Calculo. Additae sunt Epistolae duae Johannis Beverovicii M.D. quibus respondetur. L.B. 1640. 12o. Wallonis Messalini de Episcopis et Presbyteris contra Petavium Loyolitam, Dissertatio prima. L.B. 1641. 12o. Epistola de vitae termino in Joh. Beverovicius de vitae termino. Dordr. 1641. De Hellenisticâ, Commentarius, controversiam de linguâ Hellenisticâ decîdens: et plenissime pentractans origines et dialectos Graecae linguae. L.B. 1643. 12o. Funus Linguae Hellenisticae, sive confutatio Exercitationis de Hellenistis et Linguâ Hellenisticâ. L.B. 1643. 12o. Aan het einde: Ossilegium Hellenisticae, sive Appendix ad Confutationem Exercitationis D. Heinsii de Hellenisticâ. Drie jaren later verscheen: Matth. Cotterii de Hellenistis, et linguâ Hellenisticâ Exercitationes secundariae. Typis Richelianis. 1646. 24o. Joannes Simplicii Notae in doctissimi cujusdam viri (Grotii) | |
[pagina 42]
| |
Commentationem ad caput secundum posterioris ad Thessalonicente Epistolae 1645. 16o. Epistola ad Andream Colvium super cap. XI primae ad Corinthios Epistolae de caesarie virorum et mulierum comâ. Accessit Gerardi Johannis Vossii Epistola ad Salmasium. L.B. 1644. 12o. Ook in het Nederd. Ad Aegidium Menagium Epistola super Herode infanticidâ, viri celeberrimi (Dan. Heinsii) Tragoediâ et censurâ Balzacii. 1644-1648. 12o. Ook achter de Epistolae Salm. door Clement uitgegeven. Epistola aliquot, cui Sternutamentum veteribus habitum pro Deo. De Platonis loco in Timaeo. Super Plinii loco, de aperiendo capite. Super loco Evangelii de Hyssopo. De voce Ramex, et gemino Planti loco. Refertur exemplum Calculorum e renibus. In Johannis Beverovicii Quaestiones Epistolicae, cum Doctorum Responsis. Roterod. 1644. 12o. Ook in Doctorum virorum Epistolae et Responsiones. Ibid. 1665. 8o. Σπονδογελοιος de Comâ, Dialogus primus: Caesarius et Curtius Interlocutores. Hae nugae seria ducunt. L(ugd.) B(at.) J(oan M(aire) 1645, 12o. Ook in Fasciculus nonus Opusculorum, quae etc. van Thomas Crenius. Roterod. 1699. 16o., p. 369-458. Sommigen willen dat Salmasius ook de schrijver is van een andere zamenspraak over de lange pruiken, getiteld: Pedis et Pediculi Dialogus tegen Gijsbertus Voet. Librorum de primatu Papae Pars prima, cum Apparatu. Cui accessere Nili et Barlaami de eodem Primata tractatus, L.B. 1645, 4o. Hier tegen schreef Jean Dartis: Libri tres de ordinibus et dignitatibus ecclesiassicis, in quibus breviter respondetur ad Apparatum et Tractatum Cl. Salnasii de Primatu Papae etc. Latet. Paris 1648, 4o. Miscellae defensiones pro Cl. Salmasio de variis observationibus et emendationibus ad Jus Atticum et Romanum pertinentibus. L.B. 1645, 12o. Disquisitio de Mutuo, quâ probatur non esse alienationem. Auctore S.D.B. (Salmasio de Burgundiâ). L.B. 1645, 12o. Confutatio Diatribae de Mutuo: tribus Disputationibus ventilatae, auctore et preside Jo. Jacobo Wissembachio, I.U.D., eodemque Professore in Academiâ Franekeranâ Frisiorum. L.B. 1645, 12o., met een Dedicatio aan Claude Sarrau, raadsheer bij het Parlement te Parijs. Dit werk wordt van p. 305-359 gevolgd door eene Apologie voor Salmasius, (1644) en getiteld: Elenchus Expositionis de Mutuo, ex Jurisprudentiae Methodicae Partitionibus elementariis, Johan Ottonis Tabor, I.U.D., Cod. et Feud. placit. Pr. in Universitate Argentoratensi. Deze Apologie is waarschijnlijk van Salmasius zelven. | |
[pagina 43]
| |
Epistola Car. Ann. Fabroti, Antecessoris Aquisextiensis, de Mutuo; cum Responsione Cl. Salmasii ad Aeg. Menagium, L.B. 1645, 12o. Simplicii Verini ad Justum Pacium Epistola, sive Judicium de libro posthumo Grotii. Hagiopoli, 1640, 8o. Argentorati 1654. Dit werd weêrlegd in Justi Pacii Revisio Judicii, sive Responsoria ad Epistolam Simplicii Verini de libro posthumo Hugonis Grotii. Decaearchiae, Cornelius Sebastiani, 1647, 8o. De Transsubstantiatione liber: Simplicio Verino auctore, ad Iustum Pacium, contra Hugonem Grotium. Hagiopoli, Theodorus Eudoxus (Leide, Jean Maire) 1646, 12o., 1660, 12o. Dit opstel is gerigt tegen het werk van Grotius Revetiani Apologetici Discussio. Thomae Bartholini de Latere Christi aperto. Accedunt Claudii Salmasii Epistolae tres ad Thomam Bartholinum, de Cruce et Hyssopo. Aliae tres Epistolae de eodem argumento Johannis Beverovicii, Adolphi Vorstii et Hieronymi Bardii. L.B. 1646, 12o. Praefatio in Orationes Alexandri Mori, I. Oratio in Calvini laudem. II. de Pace. Genevae 1647, 4o. L.B. 1694, 4o. Specimen Confutationis animadversionum Desiderii Heraldi, sive Tractatus de subscribendis et signandis Testamentis: item de antiquorum et hodiernorum Sigillorum differentiâ. Auctore Cl. S. L.B. 1648, 12o. Hiertegen schreef Heraldus: Quaestiones quotidianae et Animadversiones ad Jus Atticem Ronanum 1650, fol. De Annis Climactericis et antiquâ Astrologiâ, Diatribe. L.B. 1648, 12o. Defensio Regia pro Carolo I, ad Sereniss. Magnae Britanniae Regem Carolum II, filium natu majorem, haeredem et successorem legitimum (Londini) sumptibus Regiis, 1649, 24o, 1650, fol., 1651 12o., 1657, 4o, (met het antwoord van Milton) Ultraj. 1650, 12o. L.B. 1650, 12. Paris. 1650, 12o. Rotamagi 1650, 12o. in 't Fr. (vert. door Salmasius) Apologie Royale pour Charles I., Roy d' Angleterre; par Messire Claude de Saumaise, etc. Paris 1650, 4o. In 't Holl. (Koninglijke verdediging voor Karel den Eersten. Rotterd. 1650, 8o.) Volgens Milton ontving Salmasius hiervoor van den koning 100 pistolen (centum Jacobaeos). Milton verdedigde het Parlement in Joannis Miltoni Angli, pro populo Anglicano Defensio, contra Claudii Anonymi, alias Salmasii, Defensionem Regiam. Londini 1651, 18o. (Deze editie verscheen te Leiden bij de Elzeviers). Eene vrije vertaling van het eerste deel van het geschrift van Salmasius verscheen in 1691 te Parijs (Traité de l'Autorité Royale, dedié à Louis XIV). Men schrijft aan Salmasius toe de Dedicatio van het | |
[pagina 44]
| |
werk van Pierre du Moulin, getiteld Clamor regii sanguinis adversus Parricidas Anglos. Dit boek is tegen Milton, die Alexander Morus voor den schrijver hield. Catalogus Graecorum et Latinorum Mss., qui anno ciɔ.iɔc.xxii operâ atque industriâ VV. CC. Nicolai Regaltii, Claudii Salmasii, et Joannis Hauteni, primum perfecti, denuo recogniti et aucti fuerunt anno ciɔ.iɔc.xlv operâ et studio Claris. Petri et Jacobi Puteanorum in Bibliotheca nova Mss. van P. Labbe, 1653, 4o. Cl. Salmasii, viri Ill., Epistolarum liber primus. Accedunt de laudibus et vitâ ejusdem Prolegomena, accurante Antonio Clementino, L.B. 1656, 4o. Behalve deze brieven zijn er nog vele verspreid in verschillende werken, o.a. in H. Grotii Epistolae ad Gallos. Editio novissima, prioribus auctior; cui item addilae sunt erudit. Gallor. Cl. Salmasii et Cl. Sarravii ad Hug. Grotium Epistolae, unâ cum indice memoratarum rerum copioso et utili; Lipsiae 1674, 16o., p. 421-463. In de Epist. Saravii, 7 Epp. van Salm. aan dezen, één aan Alex. Morus, een aan J. Godefroi (p. 76, 89, 110, 139, 174, 230, 235, 242) herdr. in de 4o. uitg. v. Burmannus. 8 Epp. van Salm. onder die van Hofman, uitgegeven door G. Meelius, 1700, 4o. 4 Epp. van Salm. aan Arnold Neumann, in Monumenta pietatis et literaria Virorum in republicâ et literariâ illustrium selecta. Francof. ad Moen. 1701, 4o. P. II. p. 170-176. - Epistolae tres ad Godofredum Jungermannum, ex autographis in Monument. inedit. J.F. Felleri Trim. VII. Jenae 1716. - Cl. Salmasii aliquot literae, quibus, quid de Daniele Heinsio quondam senserit, apparet; drie korte Epp., uitgegeven door G. Goesius, achter zijne Animadversiones in quaedam capitis primi secundi Speciminis Salmasiani. Hagae Comit. 1657, 12o. - Drie Epp. en 4 fragmenten van Epp. Salmasii aan Goesius, voor Justi Kriex Animadversiones de Trapezitis, 1658 in 4o. De eerste ook in Clar. Vir. Epp. van P. Burman, p. 377. - Epistola ad Sarravium van 28 Dec. 1643, in J.F. Gronovius, de Sestertiis 1691, 4o. p. 674. - Epistola ad Saravium 20 Novembris 1645, in Thomae Crenii Animadversiones Philologicae et Historicae 1695, 12o. T.I.S.I. Verg. de la Monnoye, in een aanteek. op l'Anti-Baillet (1730 4o.) p. 11. - J.F. Gronovii Elenchus Anti-Diatribes Mercur. Frondatoris de Usuris centesimis ad P. Papinii Statii Sylvas. Accessit Epistola Cl. Salmasii ad Auctorem. Paris. 1640. 4o. - Fragmentum Epistolae ad Gronovium, in Notis Gronovii ad Statii Silvas 1637, p. 157 seqq. - Fragmentum Epistolae ad Puteanos fratres, in Gassendi vita Peirescii (Hagae 1651) p. 587. - Fragmentum Epistolae ad Boxhornium in M.Z. Boxhornii Apologia adversus Dialogistam pro commentario ad Agricolam Taciti | |
[pagina 45]
| |
1643; p. 6. - Epistre à Philippe Vincent, Theologien de la Rochelle, datée du 28 Decembre 1645 in Colomiés, Gallia Orient. 1709, p. 189-191. - In Petr. Burmanni Sylloge Epistol. T. V. (Ind.). De re Militari Romanorum Liber. Opus posthumum. L.B. 1657. 4o. Ook in de Antiq. Roman. van Graevius T. X. p. 1284-1453. Ad Joannem Miltonem Responsio. Opus posthumum Cl. Salmasii. Divione (1660) 4o. Londen 1660. 12o., uitgegeven door zijn zoon Claudius Salmasius en opgedragen aan Karel II. De Saccharo et Manna, Commentarius. Met een Praefatio van den uitgever, Philibert de la Mare. Paris 1664. 4o. Ook met de Homonyma Hyles Iatricae. Cl. Salmasii Praefatio in Exercitationes de Homonymis Hyles Iatricae. Ejusdem de Plinio Iudicium. Divinione 1668. kl. fol. Philibert de la Mare en Jean Baptiste Lantin, ‘conseillèrs au Parlement de Dyon’ bezorgden de uitgave van dit werk. Judicium de sanguine vetito in Thomae Bartholini Disquisitio medica de sanguine vetito. Francof. 1675. 16o. Stephanus Byzantinus de Urbibus, a Salmasio quondam collatus cum Mss. codicibus Palatinis et editis. In de uitg. van dezen Geograaf, door J. Gronovius. L.B. 1694. fol. Censorinus de Die...... cum Spicilegio Annotationum doctissimorum virorum Salmasii, Scaligeri etc. Cantabrig 1695. 12o. Notae in Aristaeneti Epistolas, in Acta Literaria, quibus anecdota Animadversionum Spicilegia, et Manuscriptorum quorumdam errata continentur, ex Bibliothecâ Henrici Leon. Schurflenschii etc. Wittebergae 1714. 8o. Emendationes et variae Lectiones Chronici Eusebiani, a D. Jeronymo Latinè conversi, et Chronici ipsius Graeci e variis fragmentis a J.J. Scaligero contexti; excerptae e Fastis Siculis, seu Chronico Alexandrino Joannis Cedreni, et Georgio Syncello. Jenae 1715. 4o. De Secretariis, Dissertatio, nuno primum edita in Thesaurus Antiquitatum van Sallengre. T. II. col. 661, 676. Volgens Papillon is ook van Salmasius: De Ludis Graecorum Joannis Meursii; c. supplemento Salmasii, in Graevii Antiq. Graec. T. VIII. Doch in deze Collectio komt dit werk niet voor, maar wel T. VII. col. 941-946. Joannis Meursii de Ludis Graecorum, Liber singularis, ad virum Clariss. Petrum Scriverium. Onder een menigte andere geschriften tegen Salmasius, te veel om te vermelden, komen voor: Christiani Kortholti Exercitatio Anti-Salmasiana de Pane ἐπιουσίῳ, quem in Oratione Dominica petimus. Kilonii 1676. 4o. | |
[pagina 46]
| |
4o., ook in de Disquisitiones Anti-Baronianae van denzelfden schrijver. Lipsiae 1706. 4o. Josuae Arudii Dissertatio de Erroribus Claudii Salmasii (1651) in de Elogia Germanorum quorundam Theologorum Saeculi XVI et XVII van G.H. Goetse. Lubecae 1708. 8o. Th. Crugerus, de eo quod justum est circa morem se devovendi pro salute alterius. Seorsim de Antinoo, Simone Mago etc. cantra Salmasium. Wittenbergae 1724. 4o. fig. Aanteekeningen van Salmasius op Grieksche schrijvers. Justini Martyris Apologia prima pro Christianis ad Antoninum Pium; cum notis Roberti et Henrici Stephanorum, Grotii, Salmasii etc. Oxonii 1699. fol. 1701, 1703, 1715. 8o. Hesychii Lexicon, cum variis doctorum virorum notis Junii, Scaligeri, Salmasii, Palmerii, Sopingii, Cocceii, Gronovii, Tanaq. Fabri, etc. accurante Corn. Schrevelio, Accessit Joannis Pricaei Index Auctoram, qui ab Hesychio laudantur. L.B. 1668. 4o. Strabonis Geographia. Amst. 1707. 2 vol. fol. Julii Pollucis Onomasticum, Graecè et Latinè; emendatum, suppletum et illustratum. Cum commentariis Gothofredi Jungermanni, Joachimi Kuhnii, variis lectionibus Isaaci Vossii, annotatis Cl. Salmasii et Henr. Valesii, notisque Joh. Henr. Lederlini et Tiberii Hemsterhusii. Amst. 1706. fol. 2 vol. Carmina et fragmenta carminum familiae Caesareae, hoc est, Caesaris Germanici quae exstant Opera omnia cum Latina, tum Graeca; nunc primum conjunctim edita; cum commentariis integris Hugonis Grotii, notis Guilielmi Morellii et Claudii Salmasii etc. edente Joanne Conrado Schwartz. Coburgi 1715, 1716. 8o. Aanteekeningen van Salmasius op Latijnsche schrijvers. Plautus M.Z. Boxhornii. L.B. 1645. 12o. Virgilius Schrevelii. L.B. 1646, 1652. 8o. Horatius. L.B. 1656. 8o. Pervigilium Veneris, ex editione Petri Pithoei, cum ejus et Justi Lipsii notis: itemque ex alio antiquo codice; cum notis Cl. Salmasii, et Andreae Rivini Commentario. Ausonii Cupido cruci affixus, etc. Hagae Comit, 1712, 1717. 8o. Juvenalis, et Persius Schrevelii-Martialis. L.B. 1656. 8o. Valerius Maximus. L.B. 1670. 8o. Quintus Curtius; edente D. Snakenburgio, cum notis variis. L.B. 1725. 8o. Suetonius; edente Schildio. Lugd. Bat. 1652, 1662, 1667, 1668. 12o. (de laatste door J. Gronovius bezorgd). Sulpicius Severus, accurante G. Hornio. Amst. 1647, 1654. 8o. Vitruvius; cum Joannis Latii, Cl. Salmasii, etc. notis. Amst. 1649. fol. | |
[pagina 47]
| |
Plinius, cum castigationibus Salmasii. Amst. 1653, 3 vol. 12o. Roterod. 1609, 3 vol. 12o. Plinii Epistolae. Amst. 1669, 1675. 8o. Apicii Caelii, de obsoniis et condimentis, sive de arte coquinariâ. Libri decem, 1705. 8o. Amsterd. 1709. 8o. Corpus Juris Civilis. Amst. 1663. fol. 2 vol. L.B. Elzevier. Arnobii Afri, adversus Gentes, libri septem; cum recensione viri celeberrimi (Salmasii) L.B. 1651. 4o. Observationes et emendationes in Codicem Ecclesiae Africanae Justelli, in T. IV. Joannis Christophori Wolfii, Anecdota Graeca, sacra et profana, nunc primum edita. Hamburgi 1724. 12o. Mss. van Salmasius in 1716 bij M. de la Mare te Dyon. De Poenitentiâ, et Exomologesi. Vet. fol. Adversaria linguae Arabicae. In fol. 200 pp. De variis Graecorum dialectis. De Mimis et Fabulis, Varia de Vestibus et Coloribus, Vasorum genera varia. Variae lectiones in librum Aldelmi, de laudibus Virginum. Varia excerpta ex Luitprando de rebus per Europam gestia. De Cippis, et Codicibus. Variae lectiones in (Pseudo) Abdiam, ex vet. Cod. in Historiam S. Clementis. Excerpta ex vet. codice ms., in quo continetur vita S. Johannis Apostoli Dendrophori. Telesmata et Apotelesmatici. Varia, de Speculis domus, de Scamnis estrigis, ad rem militarem pertinentia. De Equuleo. Variae lectiones in Claudianum Mammertum, ex vet. cod. Varia ad rem mililarem et taclicam pertinentia. Varia carmina ex Graeco Latinè reddita. Sententiae. fol. Excerpta ex Etymologico Suidae, nondum publicato, nobis (a Salmasio) ex Bibliotheca Palatina conmunicata. Glossae veteres variae. - Glossae Graeco-Latinae. - Glossae usque ad literam B., Excerptae ex vet. Glossis usque ad literam D. - Glossae Graeco-Latinae. 4o. Exoticarum Observationum adversaria. 4o. Notata in varios Authores Graecos et Latinos. fol. Notata in Authores Finium regundorum. Variae lectiones in Plinium. Glossae Graecae, seu potius Index Epigrammatum Anthologiae. Glossae Latinae. Notata in Epigrammata Latina. Varia in Festum, Isidori Glossas et Excerpta Pithoei e Glossario Latino. De Jure annulorum aureorum. Variae sententiae morales, ex ms. cod. Bibliothecae Petri et Jacobi Puteanorum. 4o. Fragmenta ex Poëtis Apollonio Grammatico, ex libro Constantini Porphyrogenetae de virtutibus et vitiis. Excerpta ex Diodoro Siculo. De Tutela navis et Parasemo. Varia addenda Notis ex Plinio. Incertus Author in Cosmographiâ. Varia. Errores Plinii in Graecis. Excerpta ex Geodesiâ. Bulgariae, Chartophylacis. Iambici versus de studiis Con- | |
[pagina 48]
| |
stantini Porphyrogenitae. Colores recepti in scutis. Gr. ms. 4o. Notae in Symmachi Epistolas. 4o, Glossae Graeco-Latinae. Varia. Glossae Graeco-Latinae. Excerptae ex veteribus Glossis Cl. Puteani, Senatoris Parisiensis. Varia. Glossae. Excerpta ex veteribus Glossis. 4o. Cl. Salmasii Epistolae Septem ad Christinam reginam, Ad Elichmannum Epistolae undecim. Ad diversos Epistolae quinquaginta. 4o. De Notis vet., quibus usi sunt veteres Critici in legendis et recensendis libris. De Aureo Justiniano. Notae in libros V et XII. Plinii Historiae Naturalis. Variae lectiones in libros Rhetoricorum ad Herennium. In septem Ovidii loca. In Anacreontem conjecturae et variae lectiones. In Anastasii vitas Pontif. In quaedam capita Pomponii Melae. lib. l. c. 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9. In Macrobium c. 2 et seqq. Variae lectiones in Dolabellam et Latinum de Agrorum limitibus. Excerpta ex Glossario Medico. Variae lectiones et excerpta in Timothei et Nicomedis Iatro-Sophistae Botanico Lexico et aliis Lexicis similibus. In Canonica Timothei Responsa apud Balsamonem p. 1060 edita, et quadeam S.S. Athanasii et Basilii. Variae lectiones ex vet. cod. in Martialem. 4o. De Aciâ et Fibulis Antiquorum; opgedragen aan Jacques du Puys. 4o. De Militiâ. 4o. De Caesare Virorum, et Mulierum comâ: Epistola dedicatoria Lectori Caesariato Balavo Dialogi tres 4o. De interpretatione Tertulliani, de differentiâ Presbyterorum et Plebis. 4o. Varia in Prisciani librum, de Ponderibus, de Argenteis, quae Iudas proditor accepit. (Zie Exerc. in Solin. p. 1143. Epist. 49. Salmasii ad Peiresc.) De Instrumentis Musicis. Notata in Juvenalem. Locus Ephraim de Paradiso ex Georgio Syncello, Salmasii manu 1607. Variae lectiones in Pharnutum et Palaephatum et in Gregorium Nazianzenum. fol. Fragmenta de Papillionibus, Andere werken in hands. Graeca, eaque hexametros, in primum Davidis Psalmum Metaphrasis. Latina, eaque hexametros, in primum caput Threnorum Jeremiae Metaphrasis. Pindare traduit en vers Latins. Traduction de la Liturgie Copte-Arabique, pour la placer dans la Discipline Ecclesiastique. Salmasius gewaagt van deze overzetting in Epist. ad Joannem Dallaeum p. 72. Dioscoride, avec des Commentaires sur chaque Chapitre Voyer Patin, Lettre 23 à Charles Spon. T. I. p. 91. Correctiones ad Hippocrationem. | |
[pagina 49]
| |
Notae in Geoponica. Anthologie (ou Recueil d'anciennes Epigrammes Grecques) copiée par Saumaise sur les mss. de la Bibliothèque Palatine. Clement de vita Salm. p. xvii. Salmasii Notat. ad Trebell. Pollionis Claudium c. v. T. II. p. 261 et ad Tertull. de Pallio p. 262. Scaliger, Ep. 245 p. 527. Commentarius de officiis Domûs Augustae. De ordine monastico. Quatuor Dialogi: prior inscribitur ϰομητης alter Φνσιόλογος, tertius Γϱαμματικὸς, ultimas Σεληνιακὸς. Explication d'un lieu d'Ammian Marcellin touchant la Gaule par les Sieurs de Saumaise et Damzon (Sanson?) De Usuris Justinianeis. Diatriba de vitâ Josuae Merceri. Notae in antiquas Inscriptiones Graecas. Zie Menagiana, 111, 221. De Notis Graecorum Arithmeticis. Een brief aan den beroemden wiskundige Ismaël Bouillaud. Traitè de la Milice Romaine ms. in fol. Overzetting van het Latijn. Apologia contra Miltonem. De stipendio commentariolus. Salmasius gaf het aan Sorbière, deze aan den bisschop van Vaison, Joseph Suares, die het de bibliotheca Barberina vereerde. Exercitatio de scriptis Plinianis. De re vestiariâ. Ad Suidam notae, weleer door Fabritius in de bibliotheek van Marquard Gudius gezien. De l'Origine des armories. Dissertatio de Monetis. Cod. 561. Mss. Dupuys. De Ponderibus et Mensuris Veterum Ibid. Cod. 607. Menage en Jacques Guyon waren in bezit van vele Dissertatien van Saumaise. Zie Antt-Baillet, p. 5. Epithalamium in nuptias Joannis Cabilavii. Lettre à Wicquefort sur la Paix de Munster. Lettre sur un trenblement de terre, arrivé en Hollande, et autres merveilles en 1640. Cod. 550. Mss. Dupuys. Epistolae Cl. Salmasii, Dan. Heinsii etc. Ibid. Cod. 583. Lettres de Saumaise, parmi celles des grands hommes. Ms. Cod. Biblioth. Hohendorff p. 256 der Mss. Volgens een brief van Gui Patin aan Charles Spon (T. I. p. 144), verzamelde Daillé van alle zijden Lat. brieven van Salmasius. Ook anderen in Holland hielden er zich mede bezig. De zoon van Sarrau bezat een honderdtal. Sarravius en Salmasius hielden druk correspondentie. Petrus Burman beloofde, in 1697, een verzameling van brieven, die in het licht zou komen, door de zorg van Schalbruggius rector te Amsterdam. Men leest in de | |
[pagina 50]
| |
Menagiana, dat eene nicht van M. de Peiresc een kabinet vol brieven van geleerden, onder welke van Salmasius, bezat, waarmede zij het vuur aanstak. De president de Marangue bezat in 1730 45 oorsp. brieven van Salmasius aan Peiresc en 5 aan Dupuys. In de Miscel. Leibnitiana no. 140, leest men: ‘Genevae publicabitur volumen Epistolarum, in quibus ultra triginta nuncupantur Salmasianae multum habentes bonae frugis.’ Masson spreekt van een Recueil de Lettres de Saumaise, die bij een geleerde te Parijs berustte. Er bestaat ook een brief van Salmasius aan Claude Barthelemi Morisot te Dyon, waarin deze gewaagt van zijn: Orbis maritimus, doch deze werd volgens Papillon door Mocrisot ‘notamment soupconné de fabriquer la plupart des lettres des savans’ verdicht. Volgens Morhoff (Polyh. p. 292) waren er vele brieven van Salmasius in de bibliotheek van Gudius. Fra Fulgenzio, leerling van Fra Paolo, gewaagde van brieven tusschen dezen en Salmasius gewisseld in zijn Vie de Fra Paolo, trad. en Franc. (1646) p. 228. Clement beloofde een tweede en grootere verzameling van brieven van Salmasius uit te geven, die tot 1640 zoude loopen. Bayle schreef hier over aan een geneesheer te Zierikzee, schoonzoon van Clement. Deze antwoordde, dat hij geen mss. van Salmasius bezat, doch dat hij zich tot een predikant te Leiden moest wenden, aan wien de meeste brieven van Salmasius ten deele waren gevallen, doch die ze liet vergaan. Andreas Colvius, predikant der Waalsche gemeente te Dordrecht, en Margaretha Godewyck, hielden briefwisseling met Salmasius. Moyse Amirault schreef in 1649 ‘Habeo penes me litteras illustr. et incompar. Salmasii’ (Colomiés Gallia Orient. p. 206). Menage zond 40 aan hem door Salmasius geschrevene brieven naar Holland, die verloren gingen. Papillon zag bij de la Mare een ms. brief van Huet aan dezen geleerde, gedat. 13 Junij 1674, waarin hij hem meldde, dat hij een groot getal brieven van Salmasius bezat. Op de Leidsche bibliotheek berusten o.a. Epistolae 16 Cl. et B. Salmasiorum. Ook prof. te Water, de predikant J. van Voorst, en de minister van Maanen bezaten Lat. en Fr. brieven van Salmasius. Bij Paquot t.a.p. wordt een lijst van 63 boekwerken opgegeven, vroeger in bezit van de la Mare, thans in de keizerlijke bibliotheek te Parijs, met mss. aanteekk. van Salmasius. Ook de bibliotheek der Leidsche hoogeschool is in bezit van verschillende handschriften en boeken met notae marginales van Salmasius. Ook deze worden door Paquot vermeld, gelijk ook een lijst der werken, waaraan Salmasius was begonnen en die hij gedeeltelijk voleindigde. Volgens Salma- | |
[pagina 51]
| |
sius zelven had hij 600 jaren noodig, om ze te kunnen voltooijen.
Zie Saxe, Onom. litter. T. IV. p. 188-193, Anal. p. 583; Freheri, Theatrum, Part. II. Sect. IV. p. 1122-1127; Cum Icone.; Witten, in Diario ad III Sept. 1652; Salmasii, viri maximi, Epist. Liber primus. Accedunt de laudibus et vitâ ejus Proleg. Auct. A. Clementio, L.B. 1654. 4o., cum Icone, traduit. en Franç. s.c.t., Harangue funebre etc. par J.N.P. Leyde 1663. 4o.; A. Vorstii Orat. funèb. in excessum C.S.; P. Colomesii Gallia Orient. p. 188-217; Dez. Operum p. 817 (uitg. van 1709), J. Bodaeus à Stapel, in Theophrast. p. 427; Burman, Praef. ad Epp. Marq. Gudii et Sarravii; T. Magiri, Eponym. i.v.; M. Hanckius, de Script. Rer. Rom. C. 90, p. 289-295; Pope Blount, Cent. p. 1025-1028; Morhofii I, Polyh. litter. C. III. § 29, p. 26, 27; C. VII. § 10, p. 54, 65; C. XV. § 18, p. 155; C. XXI. § 14, p. 239, 240; C. XXIV. § 13, 14, p. 290; L. III. C. V. § 15, p. 583; L. IV. C. XIII. § 1, p. 831; C. XIV. § 4, p. 907; § 10, p. 910; L. V. C. I. § 12, p. 927, C. II. § 9, p. 936; Tom. I. L. I; Polyh. Philos. C. XIV. § 51, p. 100; L. II. Part. I. C. II. § 3, p. 151, L. II. Part. II. C. XII. § 9, p. 131; L. III. C. I. § 9, p. 417; Polyh. pract. L. V. § 29, p. 549; L. VI. Sect. II. § 4, p. 564; Tom. II; Tabor, de Suffrag. peric. 4 no. 26, Elem. p. 3, Sect. 4, § 24, p. 196; Rupertus, I. Obs. ad Besold, hist. universal; Saldenus, de Synedr. L. I. C. X; Crucius, de Praec. L. I. C. IV. no. 27; Grotius, Append. Comm. de Antichr. p. 114; Id. ad Stobaeum; Id. in annot. ad Libr. de Verit. Relig. Christ. (1640), p. 309; Manes Grotii, p. 835, 836; Schoock, Fab. Hamelens. p. 32; J.A. Bos, Dissert. Phil. ad 2 Timoth. II, C. I:22; Crenii Animadv. Philol. Part. I. p. 22, 25; Part. II. p. 82, 85, 86, 93-98; Part. III. p. 154, Part. V. p. 94, 95; Part. VI. p. 47, Part. VII. p. 11, Part. VIII. p. 88; Part. X. p. 15, 19, 20, 174, 177, 302, 303; Part. XI. p. 54, 125, 152-157, 170, 237, 249; Part. XII. p. 5, 6, 158; Part. XIII. p. 168; Part. XIV. p. 2, 3; Part. XV. p. 122, 171, 176; Part. XVII. p. 34, 102, 103, 105; Huber, Orat. X, in Opera minora, T. I. p. 168, 169, 219; B. Bonifacius, de Script. Lat.; J. Rhodius, de Acia Corn. Celsi; Bartholinus, de latere Christi aperta; A.M. à Schurman, Opuscula, p. 144; G.J. Vossii de Arte Gramm. Lib. I. C. 6; Almelovenii, Syllab. Plagiar. p. 35; Id. Bibl. prom. et latens, p. 47; Valesii Emend. p. 33 scq. 70, 107, 119, 135, 136, 44, 74; Huetii, Dissertt. (1e edit.) T. I. p. 194; Jac. Thomasii, de plagio liter. A.J. A. Fabri, de plagiariis, § 52; Struvii, Bibl. Jur. Selecta p. 27, 177, 197, 217, 490; Jac. Ouzelii, ad Minuc. Felic. p. 9, 1652; Id. de Hist. Lat. p. 693; Scaliger, Inst. Poët. Lib. III. C. 20; Sect. 7; Rutgersii Var. Lect. 1, 6; Köningius, Biblioth.; G. Voet, Disput. select. Part. I. p. 762; Vossius, de Hist. Graec. C. 17; Id. de Idolatr. L. IV. C. 91; Lud. de Dieu, Animadvers. ad Act. Apost. C. VII. Sect. 43; Boecler, Bibliotheca curiosa, p. 470; Schurtzfleisch, Elog. Script. ill. p. 89-95; J.A. Fabricii Cent. Plag. no. LII. p. 55; J. Fabricii Hist. Bibl. P. I. p. 161, 162; N. Heinsii Advers. p. 36, 52, 60, 82, 98, 128, 235, 521, 581, 591, 621; Renaudotti, Liturgiar. Orient. T. I. p. 306, 307; P. Burman, ad Syllog. Epist. T. II. p. 485; G. Krantzius, ad Conringium, Saec. XVII. C. V. p. 228; Val. Andreas, Bibl. Belg. i.v.; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 185, | |
[pagina 52]
| |
187; E. Otto, Praef. ad Tom. III. Th. Jur. p. 56; J.M. Gesnerus, ad Isag. § 1167, p. 433; Tom. II; Ger. Meerman, in Praef. ad Thes. nov. Jur. T. III. p. V, VI; P. Burmanni Praef. ad Anthol. Lat. p. XXXIII; A. Haller, ad Method. Boerhav. Stud. Mel. T I. p. 54; Leupenii, Bibl. real. jurid.; Burman, Trajerud. p. 423; J. Ard, Exercitat. de erroribus Cl. Salm. in Theol.; Noltenii Lexicon Anti-Barbar. T. II. p. 481; O. Ferrarius, de re vestiar. (litt. ad Lect.); Elog. Hemsterhusii et vita Ruhnkenii (ed. Bergmanno), p. 37, 38, 46, 52; Menagiana, T. I. p. 136, 137, 174, 262, 280, 297, 350, 356; T. II. p. 135; Fr. Sparaverius, Ep. ad Magliabechium in Ep. ad Clar. Venet. ad eum. Flor. 1740, T. II. p. 41; Magliabechii Epp. (Ind.); Grudii et Sarravii, Epp. p. 12, 18, 21, 26, 30, 31, 32, 35, 47, 48, 49, 246; H. Grotii Epp. p. 4, 457; Bachneri, Epp. T. I. p. 197, 207, 280, 295; J. Scaligeri Epp. p. 490, 492; P. Cunaei Epp, p. 102, 253, 261, 319, 341, 345, 349; Boxhornii Epp. et Poëm. p. 30, 35, 71; Fabricii Epp. p. 305-321; Burmanni Syll. Epist. T. II. p. 485; Casauboni Epp. p. 368, 404, 428, 477, 479, 500, 518, 522, 542, 548, 581, 587, 709, 764; Crucii Epp.; Balsaci Epp.; Barlaei Epp. Id. Poëm. (In effigien Cl. Salm); R. Neuhusii, Thalia Alcm. p. 76; Huetii Poëmata (Hagae Comit. 1740), p. 132, 103; Funus Claudii Salmasii; Colomiez, Opera, p. 317; J. Vossius, ad Pomp. Melam. p. 213; Niceron, Mém. T. II. p. 381-464; Papillon, Bibl. des autheurs de Bourgogne, T. II. p. 242-286; Sam. Soubière, Discours fait à l'ouverture du college d'Orange en 1753 (Eloge funèbre de Saumaise); Baillet, Jugem. T. II. p. 230-235, no. 511; Id. Enf. cel. T. V. p. 70-80, no. 72; Emportement de Mr. Baillet, contre Mr. Saumaise in Anti-Bailleto, Part. I. no. II, p. 2; Falsification de Mr. Baillet, d'un passage de la vie de Mr. de Pieresc, pour décrier Mr. Saumaise, T.a.p. no. 171, p. 16; Gonset, Bibl. Franc. T. IV; Paquot, Mém. T. III. p. 261; Haag, La France Protest.; Vigneul-Marville, Mélanges (Paris 1725) T. I. p. 34; G. Patin, Lettres choissies, p. 28, 74, 147, 156, 427, 518, Lettres, p. 5, 21, 73, 174; P. Bayle, Lettres, p. 229, 734; Lettres de Sorbière, p. 534; l'Europe Scavante, T. XI. p. 41; Nouv. litt. T. III. p. 402; Hoeffer, Nouv. Biogr. Génér.; Biogr. Univ.; Bibl. rais. T. III. p. 7, T. XIII. p. 348, T. XVI. p. 414, T. XXXIX, p. 83; Le Clerc, Bib. Choisie, T. VII. p. 210; Hist. Crit. de la Républ des Lettres, T. XI; Mercure de France, Nov. 1723, p. 975; Bibl. Botan. LVII. no. 471, p. 444, 445, T. I; Bibl Med. Tract. T. II. L. VIII. no. 543, p. 574. 575; Cat. Bibl. Bunav. T. I. Vol. II. p. 1573, 1574; Vol. III. p. 2182; Bibl. Emt. T. II. p. 107, 108; Bibl. Gronov. p. p. 93, 97; Bibl. de Groe, p. 21, 130, 140, 182, 207, 243; Cat. Graevii, p. 135; Cat. N. Heinsii, p. 94; Cat. Francii, passim; Cat. Bibl. publ. Acad. L.B, p 15, 17, 78, 94, 124, 128, 134, 166, 167, 205, 233, 238, 240, 250, 256, 277, 280, 298, 300, 385; 71, 219, 253, 254, 259, 271, 337; Catal. libr. mss. qui inde ab anno 1741 Bibl. Lugd. Bat. accesserunt, p. 289; Bibl. te Water; (mss.) p. 15, 25; J. van Voorst, Cat. d mss. p. 200; Cat. d'une collection remarquable de mss. d'autographes et de quelques imprimés, Dec. 1862 ('s Hage Nyhoff); Moreri; Bauer; Jöcher; Convers. Lex. i. v.; Pars, Naamr. bl. 272; Boekz. d. Gel. wer. 1719; Siegenbeek, Gesch. d. Leids. Hooges. D. I. bl. 139, 149, 149, 154, 158, 161, 168, 170; D. II. bl. 117; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. I. bl. 86, 87, 134; van Kampen, Bekn. Gesch. d. Ned. | |
[pagina 53]
| |
Letterk. D. I. bl. 278, 313; Collot d'Escury, Holl. roem in kunst. en wetens. D.A. IV (1), bl. 182, 183, 194, 195, 199; Kist en Royaards, Kerk. archief (eerste serie) D. IV. bl. 149, 215, D. V. bl. 152; D. VIII. bl. 327; D. IX. bl. 387, 534, D. X. bl. 74, 77, 80 (tweede serie) D. III. bl. 29, D. V. bl. 262; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 268, 428, 431; Dez. Geestel. en wereldl. kleederdr. Dez. Anna Maria à Schurman; Hoogestraten, Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Woordenb. d. Zamenl.; Muller, Cat. v. portr.; Arrenberg, Naamr. bl. 450. |
|