In 1576 hielp hij, als gevolmagtigde van den prins en der Staten van Holland en Zeeland, de pacificatie van Gent sluiten. Waarschijnlijk hield hij zich sedert eenigen tijd te Gent op. In het eind van 1579 of 1580 werd hij eerste edele van Zeeland, keurde in die hoedanigheid in 1591 de Kerken-ordening van Zeeland goed en bekleedde de eerste plaats in het collegie der gecommitteerde Raden van Zeeland.
Hij overleed in Februari 1596. In de Gentsche Chronyk staat hij geboekt als ‘Advokaat van de Geusche quade zaeke en opperhooft van de consistorianten.’ Van Meteren noemt hem ‘een treffelijk persoon, een vroom, voorzichtig en geleerd man.’ De dichter Lucas de Heere wijdde hem een sonnet over den strijd tusschen vleesch en geest. Ook wordt zijne welsprekendheid geroemd. Men wil dat hij ook geschreven zou hebben in titulum de appellationibus.
Zie L'Espinoy, Rech. des Ant. et Nobl. de Flandre, p. 366, 373, 377, 383; Hooft, Ned. Hist. bl. 156, 221, 320, 417, 419; Gentsche Gesch. D. I, bl. 39, 40, 41, 43, 44 etc. D. II. bl. 166-169; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 759; J. Fr. Foppens, Bibl. Belg. p. 1008; van Meteren, Ned. Hist. bl. 76, 82, 87, 370; Le Long, Hist. Verh. bl. 119, 120, 121, Vita Junii p. 18; Hist. der Martel. D. I. bl. 114; L. Robijn, Oorsprong der Ketterije binnen Oudewaerde, St. 6, 11, 12, 13; Bor, Neerl. Oorl. 6 B. fol. 321; Tententien van Alva, bl. 195, 196; Smallegange, Chr. van Zeeland, bl. 565; Petit, Chr. T. I, p. 218, 219; van Reidt, Ned. Gesch. bl. 19; La Rue, Staatk. Zeel., bl. 36, 76, 271, 272; Groot Plakkaatb. D. II. bl. 2226; Wagenaar, Vad. Hist. D. VIII. bl. 453, 459; Te Water, Hist. d. Herv. Kerk te Gent. bl. 270; Scheltema, Staatk. Zeel.; Kist en Royaards, Kerk. Archief (Eerste Serie) D. II bl. 458; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.