met 3 schepen omtrent de Engelsche kust op kondschap uittegaan en naar de gesteldheid der Engelsche en Fransche vloten te vernemen, ook moet hij in 't zelfde jaar de Engelsche vloot bespieden. In dit jaar werd hij door den krijgsraad ‘bij manieren van voorraad’ tot Schout-bij-nacht van Amsterdam benoemd en door den Prins van Oranje in die waardigheid bevestigd. In 't volgende jaar werd hij met 9 schepen naar het kanaal op kondschap en afbreuk van den vijand gezonden, ook was hij als Schout-bij-nacht op den togt zijns vaders naar Amerika. Na het sluiten van den vrede met Engeland, ontving hij in 1675 van den koning zijn diploma als ridder, en toen hij in 1676 met de smirnasche vloot en veel zilver uit Cadix te huis kwam, vernam hij den dood zijns vaders. In hetzelfde jaar in de Oostzee op de vloot zijnde, die men ten dienste van den Koning van Denemarken en den Keurvorst van Brandenburg derwaarts gezonden had, ontving hij voor het eiland Rugen de tijding, dat de koning van Spanje hem den titel van hertog met het inkomen van 2000 dukaten, door zijn vader genoten, had verzekerd. Op zijn verzoek werd de titel van hertog in dien van baron voor hem en zijne nakomelingen veranderd. In 1678 werd hij vice-admiraal van Holland en West-Friesland, doch hij stierf den 27 Februarij 1678 te Amsterdam zonder gehuwd te zijn geweest en kinderen te hebben nagelaten. Zijn lijk werd den 4 Maart in het praalgraf van zijn vader bijgezet. Zijn afbeeldsel vindt men vóór het Leven en Daden der Doorl. Zeehelden.
Zie G. Brandt, Lev. v.d. Ruyter bl. 273, 307, 541, 543, 619, 668, 796, 810, 863; 864, 879, 894, 895, 907, 997, 1002; La Rue Heldh. Zeel. bl. 205; J.C. de Jonge, Ned. Zeewezen D. III. a. bl. 101, 139, 215, 325, 415, D. III b. bl. 10, 189, 234, 274, 394; Nav. D. VI. bl. 24, 371, Bijbl. 1853, LIV. CVIII. CXL. IXCIII. 1854, LXX. D. VII. bl. 159, 308, Hoogstraten, Kok, Verwoert, Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr.