was zijne vlieboot nog in dienst der Zeeuwen, en een schipper vertegenwoordigde te Veere zijnen kapitein op Ruychavers boot.
Terwijl hij in Noord-Holland werkzaam was, ontving hij een blijk van het vertrouwen dat Sonoy in hem stelde, gelijk hij een bewijs van braafheid en nederigheid gaf. Bij den inval van Bossu in Waterland, hadden verscheidene benden de vlugt gekozen, zoo als ze zeiden, uit gebrek aan kruid en lood. Sonoy zond het hun en droeg Ruychaver het bevel over 7 vendelen op. Doch hij weigerde, om zijne jongheid en onervarenheid, onder kapiteinen te bevelen, belovende dat hij deze eer met den getrouwsten ijver voor het vaderland zon vergelden. Hij bleef zijne geloften getrouw. Het gelukte hem met hopman Koen van Steenwijk, Krommenie te bezetten, en na een hevige schermutseling den vijand op de vlugt te slaan.
Ofschoon de verdediging van Wormer tegen 3 of 4000 Spanjaarden, die hem overvielen, zoo wel niet slaagde, dreef hij eerst den vijand op de vlugt en wist den terugkeerende, hem te magtig zijnde, toch zoo lang bezig te houden, tot de dorpelingen zich met hunne have naar Purmerend in veiligheid hadden gebragt. Zelfs bleef het grootste deel zijner soldaten behouden, hij zelf ontsnapte alleen het gevaar van verdrinken, door de trouw van een zijner lijfschutters. Kort daarna werden de Spanjaarden door Tiete Hettinga en andere vrijbuiters met verlies van meer dan 1500 dooden en 250 gevangenen verslagen, en Waterland was van den vijand bevrijd (1574).
Reeds in Mei van 1574 was echter Ruychaver naar Zuid-Holland gezonden, toen de tijding van graaf Lodewijks nederlaag door Holland klonk en Leiden bedreigd werd. Bij de komst van Valdez voor Leiden, lag bij met zijne knechten te 's Gravenhage. Te laat gewaarschuwd, versterkte hij zich echter met haast aan de Geestbrug en hield de Spanjaarden, onder Don Louis de Gaëtan, zóó lang tegen tot de inwoners van den Haag zich te Delft hadden gered.
In 1574 was Ruychaver ook bij den aanslag op Amsterdam. Men had 2000 man in de stad weten te brengen, en bij de burgers verborgen. Ruychaver was met Josua van Alveringen, heer van Hofwegen, aan het huis van den griffier Martini, die met Maarten Neyen, een der zaâmgezworenen was. De kloekheid van Martini's vrouw, eene dochter van Jakob Koppier, heer van Kalslagen, redde de beide echtgenooten. De aanslag was door Requesens ontdekt.
De Zeeuwen hadden, bevreesd het anker voor Lillo geworpen, en Oranjes gemagtigden, Martini, Ruychaver en Alverdingen, waren in den uitersten nood. In eene tafelkas verscholen, toen de spaansche onderzoekers binnenkwamen, hoorden zij het hoe een prijs op hun hoofd werd gesteld. Evenwel dit gevaar ging voorbij en vervielen zij, in de vreeselijke