[Johannes Ruardi]
RUARDI (Johannes), zoon van Paulus Ruardi, Griffier der staten van Friesland, en Johanna Jelgersma, werd den 29 Maart 1746 te Leeuwarden geboren. De rector H.J. Arntsenius vormde hem voor hooger studie, en sedert 1763 hoorde hij de lessen van Valckenaer, Schrader, Cannegieter en Wigeri aan de hoogeschool te Franeker. Den 29 Junij 1769 eindigde hij zijn academische loopbaan met bevordering tot J.U. doctor, na de verdediging van een Specimen criticum ad nonnulla Juris et aliorum auctorum loca. Een maand te voren was hij reeds tot conrector te Deventer benoemd, welke betrekking hij in 1771 verwisselde met die van hoogleeraar in de grieksche taal en welsprekendheid aan de hoogeschool aldaar. Den 31 Januarij aanvaarde hij dit ambt met eene Orat. de historia veteri, Romanae praesertim Reip. optima civilis prudentiae magistra. (Dav. 1771), bij welke gelegenheid zijn voorganger en boezemvriend Ev. Wassenbergh hem met latijnsche dichtregelen begroette. Ook werd hem den 26 Oct. 1776 het onderwijs in de vaderlandsche geschiedenis opgedragen, terwijl hij, na den dood van prof. Jordens, mede een jaar lang de regtswetenschap onderwees.
Toen in 1776 de hoogleeraar de Rhoer de taak van wijlen Offerhaus aanvaardde, werd Ruardi tot hoogleeraar in de welsprekendheid en de latijnsche en grieksche talen te Groningen benoemd. Hij aanvaardde deze taak met eene Oratio inaug. de doctrina liberali et eleganti ex eruditae antiquitatis fontibus petenda. (Gron. 1781.) Tweemaal bekleedde hij het rectoraat, namelijk in 1781-1783 en 1794-1795, en sprak bij de eerste gelegenheid de studiorum nostris temporibus invidenda facultate, en bij de tweede de amore in patriam per sermonis patrii cultus probanda.
Geen dezer beide oratiën ging ter perse.
Ruardi beoefende ook de poëzy. H. Bosscha plaatste hem met Schrader op eene lijn.
Hij overleed den 25 Julij 1815 te Scharmer, bij zijne echtgenoote Wilhelmina Knoop, eene dochter, die met mr. H. Staakma Tresling huwde, nalatende.
Behalve zijne oratiën en eenige verstrooide gedichten heeft men nog van hem:
Carmen panegyricum in natales principis Auriaci Guilielmi Frederici Daventr. 1772. Elegia ad H.J. Arntzenium, 1762, 1763; ad Jo. Ratelband, 1767; Trochaicum ad Seirpium Gratama; Elegiacum ad Hier, de Bosch. Carmen seren. ac celsiss. Belgar. principe Guilielmo primo, ad d. X Octobris, à ciƆ.iƆ.cccxix publice dictum.
Zie Progr inaug.; Saxe, Onom., T. VIII, p. 327; G. de Wall, de clar. Fris. Jurec p. 368; Muntinghe, Acta secul.; Mr. J.D. Tresling, Schets van het Lettërk. leven van wijlen Mr. J. Ruardi in