[Johannes Theodoor Rossijn]
ROSSIJN (Johannes Theodoor), een zeer bekwaam wiskundige en wijsgeer, werd den 18 December 1744 te Noord-Zijpe in Noord-Holland geboren. Hij genoot zijne eerste opleiding te Weesp, waar zijn vader het predikambt waarnam, en maakte spoedig veel vorderingen in de latijnsche taal en wiskundige wetenschappen, ten gevolge waaavan hij bij het verlaten der school afscheid nam met een toespraak getiteld: Ter aanprijzing van de wiskunde. Hij bezocht vervolgens de hooge school te Franeker en verwierf aldaar in 1762 den doctoralen graad in de wijsbegeerte met eene natuurkundige verhandeling: De tonitru et fulmine ex nova Elextricitatis theoria deducendis, welke hij niet alleen openlijk verdedigde, maar ook in eene redevoering toelichtte. Waarschijnlijk ging hij daarna de hooge school te Leiden bezoeken, van waar hij in 1765 beroepen werd te Harderwijk tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en in de wis- en sterrekunde. Een jaar na zijne benoeming hield eene redevoering: De philosophia ad humanitaten pertinente en twee jaren later als rector magnificus: De mathematicis Belgarum ingeniis. Rossijn, die als geleerde uitblonk, onderscheidde zich door eene ongemeene duidelijkheid bij het geven van zijne wijsgeerige en wiskundige lessen, zoo als zijne leerlingen meermalen getuigden. Hij vertrok in 1775 naar Utrecht als hoogleeraar in de bespiegelende wijsbegeerte en begon zijne lessen met eene rede: De scientiis philos. ex veritate aestimandis.
Bij de nieuwe inrigting der Nederlandsche hooge scholen in 1815, werd hij emeritus verklaard doch vervolgde evenwel toch met veel ijver zijne lessen over de logica, metaphysica, welke werkzaamheden hij tot weinige dagen vóór zijn dood voortzette. Hij stierf aan een spoedig verval van krachten op den 27 December 1817, nalatende veel vrienden en vereerders die zijn overlijden diep betreurden. Hij heeft weinige geschriften in het licht gegeven doch uit het Engelsch vertaald: T. Cavallo, volledige verhandeling over de electriciteit in de theorie en de praktijk, Utrecht, 1780.
Zie Nieuwenhuis, Woordenboek van Kunst en Wetenschappen; Kobus en de Rivecourt, Biogr. Handwoordenboek; Kunst- en Letterbode, 1818. D. I, bl. 4; Veeris, Kerk. Alphab. bl. 172; Boekz. der geleerde Wereld, 1761 2-349, 17622-766, 1767 1-82; Camper, in Ann. Acad. Gron. 1816-1817, p. 514 Litter- en Hist. Boekbeschouwer, 1, 72; Bibl. Brem. nova, cl. IV Fasc I, p. 192; van Heusde, Or. de pulchri amore in Ann. Ac., R. Traj. a 1817-1818 p. 30, 59; Heringa; de Auditorio, p. 25, 133; Bouman, Geschder Geld. Hoogeschool, D. I. bl. 1; Verwoert; Schotel, Kerk. Dordr., D. II, bl. 121; te Water, Aanspraak bij de Leidsche Maatsch. t.j. 1818.