Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 16
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Dr. Philippus Pieter Roorda van Eijsinga]ROORDA VAN EIJSINGA (Dr. Philippus Pieter), zoon van de vorige, werd den 1 December 1796 te Kuinre in Overijssel geboren. In zijne jongelingsjaren leerde hij bij zijn vader de beginselen der Latijnsche en Grieksche talen, en op eene goede school grondig het Fransch, Engelsch en Duitsch. In zijn jeugd trad hij in dienst en diende eerst als fourier, later als tweede luitenant bij het 18e bataljon infanterie. nationale militie, en nam als zoodanig deel aan den slag bij Waterloo (18 Junij 1815). Hij streed met roem, keerde met lauweren weder en weldra vielen hem de epauletten van eersten luitenant bij het 20e bataljon militie, ten deel. Hij telde destijd slechts 21 jaren en de vesting Grave werd nu zijn garnizoensplaats. Kort daarna besloot hij in Oost-Indischen dienst te gaan, vertrok den 18 Junij 1819 met zijn majesteits corvet Galathea, en kwam den 8 November van hetzelfde jaar te Batavia aan. Op den tweeden dag na zijn aankomst, schafteGa naar voetnoot1) | |
[pagina 455]
| |
hij zich Werndley's Maleische Spraakkunst aan en een bijbel in het Maleisch. Tot onderwijzer in die taal nam hij een inlander, met name Abdoel Hakïm aan, en in Maart van het volgende jaar kon hij zich er reeds behoorlijk in uitdrukken. Op aandrang zijner ouders en ambtenaren van rang verwisselde hij den militairen met den civielen dienst, bekwam in April 1820 zijn eervol ontslag, en tevens eene benoeming tot kweekeling voor de inlandsche talen. Allereerst kreeg Roorda op het bureau van G. Kool, den plaatselijken translateur, een werkkring, en van den mede daar arbeidenden priester Rasjchoen, een meer gezet en grondig onderwijs. Toen deze overleden was, genoot hij grondig onderrigt in het Maleisch van Bâpa Mostâthir, en leerde van den beroemden Arabier Sjeich Abdo'r Rahman eenig Persisch, Arabisch en Hindostansch. In 1820 deed hij met Dr. Blume, die de koepokinenting overal ging invoeren, een reis door Java, deels om dezen, waar noodig, met zijn taalkennis bij te staan, deels om zich zelven in de taal, zeden en gewoonten van den inlander te oefenen Omstreeks twee jaren later (3 April 1822) werd hij als eerste commies bij het Departement van inlandsche zaken geplaatst en tevens de pas opgerigte inlandsche drukkerij aan zijne zorgen toevertrouwd. Ook moest hij zich met 's Rijks archieven bezig houden, ten einde daarvan uittreksels te maken ten dienste van het Indisch Gouvernement. In den aanvang van het volgend jaar gaf Roorda de vertaling in het licht eener levensschets van Sulthan Ibrahim. Hij leverde daarnevens ook den tekst in Arabische en Italiaansche karakters. Vervolgens werd door hem de Maleische geschiedenis van Isma Jatim met Mohammed Djadoe herzien, van vele feilen gezuiverd, uitgegeven en door inlanders en Europeanen even gretig als het vorige ontvangen. Den 19 Julij 1822 werd Roorda tot ambtenaar voor Palembang, ter beschikking van den aldaar met het bestuur belasten commissaris benoemd. Deze belastte hem met de politie, eene betrekking, die voor de uitbreiding zijne taalkennis van het grootste nut was, wijl hij daardoor met alle standen der bevolking in aanraking kwam. Gedurende een reis van den gouverneur-generaal naar Makasser en de Moluksche eilanden, nam hij, tijdens de afwezigheid van den hem vergezellenden translateur, het bestuur van het Departement van inlandsche zaken waar en hervatte tevens te Batavia zijne wetenschappelijke werkzaamheden. De hooge regering droeg hem de vervaardiging van een Nederduitsch-Maleisch en Maleisch-Nederduitsch woordenboek op. Aan dezen vereerenden maar | |
[pagina 456]
| |
moeijelijken last werd door hem met ijver voldaan en in 1825 kwam zijn Maleisch-Nederduitsch woordenboek van de pers. Twaalf honderd exemplaren waren in weinige dagen uitverkocht. In hetzelfde jaar werd Roorda kapitein adjudant bij de in dat jaar opgerigte Bataviasche schutterij, eene betrekking, die hem zooveel werk verschafte, dat hem zelfs geen nachtrust meer overbleef; tevens voerde hij in de inlandsche talen voor het gouvernement briefwisseling met 10 vorsten, waardoor hij met de verschillende schrijfwijze der hoven bekend werd. Drie jaren hield hij zich bezig met eene Javaansche spraakkunst, ontwierp een Nederduitsch-Javaansch woordenboek in de verschillende, zoowel hooge als lage talen. Met Mohammed, Dâjim, Javaansch translateur te Batavia, zette hij, ook toen hij, in plaats van Ch. van Angelbeek tot Maleisch translateur van de hooge regeering (18 Oct. 1825) benoemd was, gelijk ook later met Maas Ahmad Wierjo Widjojo zijne Javaansche taalstudiën voort. Ofschoon ook Roorda gedurende de vijf jaren, dat de oorlog met Dipo Negoro, Prins aan het hof van Djokjokarta duurde, door den gouverneur-generaal van der Capellen met verscheidene gewigtige commissiën belast werd, bleef hij echter de studiën des vredes voortzetten en beoefende het Arabisch, onder raadpleging der spraakkunsten van Erpenius, Johnson en Rosenmüller en leerde van twee Arabieren de uitspraak van het Arabisch, zoo als in de hoofdstad van den profeet gelezen wordt, en vertaalde een gedeelte van een godsdienstig Arabisch werk van den Sjeich Abdollah Mohammed Jbn. Soleiman, alsmede de spreuken van Ali Ben Aboe Thalib. Later begon hij ook eene overzetting van den Koran te maken. Al verder en verder beoefende hij ook de Javaansche taal, bragt verscheidene stukken uit de Babadh Noto rat Djowo over en vertaalde de geschiedenis van Damar WoelanGa naar voetnoot*). Ook stelde hij de Maleische geschiedenis van Sulthan Ibrahim, op verschillende zangwijzen, in Javaansche poëzy, ontwierp eene Javaansche Spraakkunst met chrestomatie en zamenspraken en arbeidde, met hulp van andere, aan een Javaansch-Nederduitsch woordenboek. Ook opende hij, op verzoek van den gouverneur-generaal, des avonds een collegie in Oostersche talen, te Batavia, dat door talrijke toehoorders, ambtenaren van zeer hoogen rang, soms door den gouverneur-generaal werd bijgewoond. Na het vertrek van den baron van der Capellen, vorzocht zijn opvolger de burggraaf du Bus de Ghissignies Roorda hem te Buitenzorg bij zich te logeren en raadpleegde hem over vele belangrijke en netelige zaken. Van zijnen, uit de Molukke's weergekeerden vader. ontving hij, behalve de aantee- | |
[pagina 457]
| |
keningen, door dezen op zijne reizen gemaakt, ook het Gebed des Heeren, de Tien geboden en de Twaalf artikelen des geloofs in de Alfoersche taal, en daarbij ook nog eenige overzettingen uit het N.T., waaruit hij eenvoudige spraakkunstige regelen met een woordenregister vormde, die hij later met de drie eerstgenoemde onderwerpen in het licht gaf in zijne Land- en Volkenkunde. In 1827 (Roorda was sedert 15 Januarij van dat jaar Hoofdkommies bij de Algemeene Secretarie) gaf hij een der beste Maleische handschriften, Makola Segala Radja ‘de kroon aller koningen’ met een vertaling in het licht, en zette een reeds op Palembang begonnen dichtstuk Neêrlands roem in Oost-Indië voort. In 1828 werd hij tot secretaris der Residentie Bamtam benoemd en met de afdeeling inlandsche zaken belast. Hier mogt hij een beruchten muiter Toemenggoeng Mohammad, door middel van briefwisseling tot onderwerping brengen, gelijk hij in het najaar van 1829, door gepaste maatregelen, eene gewapende bende oproerlingen, die een aanval tegen Serang, de hoofdplaats der Residentie Bantam, beoogden, mede wist te doen stuiten en vernielen. Intusschen begon Roorda te gevoelen dat door het onophoudelijk arbeiden, gelijk ook door het luchtgestel, zijne gezondheid hevig geschokt was, en zijne krachten zou overspannen, waarom hij ook in het belang der uitgave zijner Javaansche Spraakkunst, Woordenboeken en Zamenspraken, die nu voltooid waren, een tweejarig verlof vroeg. Na meer dan tien jaren in Indië geleefd te hebben, begaf hij zich met zijne gade en twee van de vier hem overgeblevene kinderen naar Nederland met het schip Batavia op reis, en kwam den 2 Junij 1830 op de reede te Helvoet aan. In den aanvang van October 1830 vestigde Roorda zich met zijn gezin te Kampen, waar hij in een uitgebreide briefwisseling o.a. met von Humboldt trad, en verscheidene oorspronkelijke geschriften en nederduitsche vertalingen ontwierp en voltooide. Hier werd hij eershalve door de Leidsche Hoogeschool tot doctor en door den Koning tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw benoemd. De stad zijner inwoning koos hem tot voorzitter van het daar gevestigde Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, de broeders der Loge le Profond Silence aldaar benoemden hem tot hunnen voorzittenden meester; de Maatschappij van Ned. Letterkunde tot lid. In het zelfde jaar (1836) trad de Minister van Koloniën met hem in onderhandeling over den leerstoel, die aan de koninklijke militaire Academie te Breda, voor de Taal-, Land- en Volkenkunde voor O.-Indië stond opgericht te worden, en spoedig daarna werd hij tot hoogleeraar in die vakken benoemd, met het behoud van zijn radicaal als Indisch Hoofd-ambtenaar. Ofschoon hij te Breda, behalve als hoogleeraar, in verschil- | |
[pagina 458]
| |
lende betrekkingen werd geplaatst, die van hooge onderscheiding en vertrouwen getuigden, ontstond echter spoedig bij Roorda en zijne familie het verlangen, om nog eens weder naar Indië terug te keeren. Hij wilde echter niet eerder derwaarts vertrekken voor dat hij zijne taalkundige werken in het licht gegeven, en iemand gevonden had die hem in zijn academische betrekking zou kunnen vervangen en opvolgen. Den 20 Mei 1843 trok hij en zijn gezin met het schip Sara Lydia uit Rotterdam voor de tweede maal naar Java op reis, en kwam er den 2 November, op nieuw behouden aan. Hier werd hem de vervaardiging van een volledig Maleisch Nederduitsch Woordenboek, waarvan vroeger schoon onvolledig door Lenting, Schaap en Elout de grondslagen waren gelegd, opgedragen. Nagenoeg vier volle jaren hield Roorda zich onafgebroken met dit werk onledig, waarna hij zijn voltooiden arbeid aan het Indisch Gouveruement afleverde. Na in April en Mei 1846, ten belange zijner Indische taalen volkenkunde door zijn éénigen zoon vergezeld, nog eene merkwaardige reis naar de Vorstenlanden ondernomen en volbragt te hebben, keerde hij met het genot van zijn volle pensioen, in December 1848 met het schip Generaal List naar Nederland terug, waar hij den 1 April voet aan wal zette, en zich vervolgens te Leiden vestigde. Hier ving hij zijn Algemeen Nederduitsch-Maleisch Woordenboek, in de Hof-, Volks- en Loge Taal aan, dat hij te Utrecht, werwaarts hij zich in Mei 1854 had begeven, voltooide. Hier overleed hij den 14 October 1856. Den 17 werd zijn stoffelijk overschot ter aarde besteld, en bij die gelegenheid door den Hoogleeraar Millies een lijkrede gehouden. Waar hij zich bevond, werd hulde gedaan aan de uitstekende talenten van Roorda, en hem het lidmaatschap van binnen- en buitenlandsche letterkundige maatschappijen aangeboden. Hij huwde den 12 Mei 1822 Andrisa Wilhelmina Amalia, te 's Gravenhage geboren, dochter van den Luit.-Kolonel Thilo, die hem 6 dochters en twee zonen schonk. Één zoon en twee dochters overleefden hem. Hij gaf in het licht: Levensschets van Sulthan Ibrahim, vorst van Eirakh, Batavia 1822 4o. Geschiedenis van Isma Jatim, Ald. 1822 kl. 8o. Verhandeling, over de bovengenoemde Geschiedenis van Isma Jatim 1824, opgenomen in de Werken v.h. Bat. Genoots. v. Kunsten en Wetensch. Nederduitsch-Maleisch en Maleisch-Nederduitsch Woordenboek, met Arabische Karakters, Batavia 1824-1825 2 dn. 8o. De Kroon aller Koningen, Maleisch en Nederd. Ald. 1827 8o. Verschillende Reizen en Lotgevallen van S. Roorda van Eij- | |
[pagina 459]
| |
singa (1½ deel) en van P.P. Roorda van Eijsinga (2½ deel) 4dn. Amst. 1830 m. pl. Volkslied in tijden van Oproer, Kampen 1830 8o. De Landstorm, Volkslied. Ald. 1834 8o. Op het zegevierend binnenrukken van Neêrlands heldenschaar. in Leuven, Ald. 1931 8o. Aan den Koning en Neêrlands heldenschaar en andere toepasselijke uitboezemingen Amst. 1831. Volksboete op den gedenkwaardigen Bededag van 2 December 1832. Kampen 1832 8o. Het kasteel van Antwerpen, en vroegere krijgstooneelen in zangen. Ald. 1833 8o. De stomme getuige van het menschelijk hart, in romantische tafereelen. Amst. 1833 8o. Blikken in het menschelijk hart of een spel der verbeelding, vervolg op het voorgaande werk. Breda 1841 8o. Intogt der Verdedigers van het Kasteel van Antwerpen binnen Kampen. Kampen 1833 8o. Algem. Javaansch-Nederduitsch en Nederduitsch-Javaansch Woordenboek 2 d. Ald. 1835 8o. Javaansche Spraakkunst en Autografische tafelen. Amst. 1835 4o. Neêrlands roem in Oost-Indië, Dichttafereelen. Ald. 1835 8o. De Kardinaal de Richelieu, Treurspel. Ald. 1836 kl. 8o. De voordeelen van een goede opvoeding. Verh. uitgespr. in het Nut van 't Algemeen. Kampen 1836 8o. Op het onverwacht afsterven van den Baron J.J. Gansneb, genaamd Tengnagel tot den Luttenberg, Wethouder van Kampen. Ald. 1836 8o. Iets over Nederlandsch Indië, Ald. 1836, 8o. Op het onverwacht ontslapen van H.M. de Koningin, den 12 Oct. 1837 8o. op muzijk gebragt, met begeleiding van Piano-Forte, 1837 4o. Aardrijksbeschrijving van Nederlandsch Indië met eene kaart en register, Breda, 1839, 8o. Raden Mantri, eene Romance naar een Indisch handschrift Ald, 1838, 8o. Tjeritera enz. (of Beschrijving in het Hoog-Maleisch van den Lt. Kolonel de Stuers, over het vergaan van het stoomschip Willem I) Ald., 1839. 8o. Indië. Tot bevordering der kennis van Nederl.-Indië, en het Nederduitsch en Maleisch 8o. Nederd. en 4o. Maleisch, Ald, 1848. Hiervan is alleen een prospectus en proefblad verschenen. Schokland in 1839. Uitboezeming Amst. 1839, 8o. Gids ter beoefening van het Maleisch, Breda, 1839, 8o. | |
[pagina 460]
| |
Fragment van het verloren Paradijs naar Milton's eerste boek, opgenomen in de Recensent, 1839, 8o. Maleische Spraakkunst, Chrestomatie en Woordenboek, Breda, 1839, kl. 8o. Vertaling uit het Engelsch van verscheidene voorname boeken, plaatsen en teksten van de Vedaas en van eenige twistschriften over Brahminsche godgeleerdheid, Kampen, 1840, 8o. Handboek der Land- en Volkenkunde enz van Nederlandsch Indië, 3 dln., in vijf banden met kaarten en platen, Amst. 1841-1850, 8o. Sri-Rama. Celèbre poëme Hindou, traduit du Malais, 1843, 8o. Geschiedenis van Sulthan Ibrahim uit het Maleisch in Javaansche verzen overgebragt, mitsgaders Niti Sastra of Kawische Zedespreuken, Amst. 1843 8o. Geschiedenis van Sri-Rama, in het Maleisch met Arabische karakters, Amst. 1843, 4. Vrije vertaling van het Maleische dichtstuk: Geschiedenis van Abdoel Moeloek, in het Tijdschrift van Neêrlandsch-Indië Batavia 1848 8o. Uitgave van het Maleische dichtstuk: Geschiedenis van Abdoel Moeloek, in het zelfde tijdschrift, Ald., 1848, 8o. Uitgave van het Javaansche Heldendicht, Bratha Joedha, Ald., 1848, 8o. Nederduitsche vertaling in 69 zangen van het Javaansche Heldendicht, Brata Ioedha, Ald. 1849, 8o. Feestzang bij de plegtige inhuldiging en krooning van Z.M. Willem III, Leijden, 1849, 8o. Typographische rangschikking der Sanskritische karakters ter drukkerij van J. Brill, te Leijden, 1850 8o. Uitboezemiug bij den dood van Mr. W. Bilderdijk, Leiden, 1850, 8o. Iets over het plan om landerijen op Java te verkoopen. Leijden 1852 8o. De vertaling van dit stuk in het Fransch. Noodzakelijk handwoordenboek der Nederduitsche en laag-Maleische taal, 10 druk 's Gravenh. kl. 8o. Algemeen Nederduitsch Maleisch Woordenboek in de Hof-, Volks- en Lagen Taal, 's Gravenhage, 1855, 8o. Oostersche en Westersche Harptoonen aan godsdienst, deugd en min gewijd, Utrecht, 1855 8o. Voorlezing over kolonisatie door Nederlanders in Nederlandsch Indië, gehouden in de Maatschappij Felix Meritis te Amsterdam, Haarlem, 1856, 8o. Vertalingen in het Maleisch en Javaansch van Gouvsrnements-besluiten, regelende de Javaansche Bank, de Koffijcultuur, verschillende verpachtingen enz., Batavia 1823-1828. Dit zijn eenvoudig Gouvernements-publicatie's. Eenige gedichten in Almanakken enz. opgenomen, 1831-1849. Verscheidene stukken, recensien, verhandelingen enz. opgenomen | |
[pagina 461]
| |
in het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië en andere Maandwerken verspreid, 1843-1849, 8o. Bintang-Oetâra. De Noordstar, Maleische maandelyksche Courant. Rotterdam 1856 No. 1-8. De weinige daaropvolgende nummers zijn door zijn zoon, spoedig na hem overleden voortgezet. Bij zijn dood lagen ter perse: Noodzakelijk Handwoordenboek der Nederd. en Laag-Maleische taal IIe dr. Gebr. v. Cleef, 's Gravenhage kl. 8o. Geschiedenis van Birma Sjahdân in het Maleisch met Arabisch karakter, fol, Rotterdam, Nijgh. Niet uitgegeven. Gereed voor de pers waren: Vertaling in het Maleisch van een fragment der Hollandsche Natie van Helmers. Vertaling in het Maleisch van het Handboek voor alle leeftijden, ten dienste van vrienden van waarheid en deugd. Vertaling in het Maleiseh van een fragment der Ruines van Volney. Vertaling der Geschiedenis van Emir Hamzah in het Nederduitsch. Als boven der Geschiedenis van Isma Jatim. Als boven der Geschiedenis van Birma Sjardân. Vertaling in poëzij van een fragment der Geschiedenis van Indra Poetra. Een nieuw Algemeen Maleisch Nederduitsch Woordenboek, met Arabisch karakter. Een Maleische vertaling van een gedeelte van het N.T. - Vertaling der Maleische wetten. - Eigen Maleische Poëzij - Maleische vertaling van een fragment uit de Ilias. - Uit Amakreon. - Dichtbundel in het Nederduitsch. - Javaansch Nederd. Woordenboek in de Kromo-Ngoko-Modjo en Kawi-taal-Javaansche Geschiedenis van den tot Keizer verheven Pangera Poeger. - Arabische Spraakkunst naar Silvestre de Sacy. - Uitvoerig Leerstelsel der Sanskritische taal naar het Hoogd. van Frans Bopp. - Register op de Land- en Volkenkunde van Nederl. Indië.
Zie Handel der Maatsch. v. Ned. Letterk. te Leiden 1857. |
|