[Popke of Poppe van Roorda]
ROORDA (Popke of Poppe van), zoon van Frederik van Roorda en Haring Andringa, nam deel aan 't Verbond der Edelen, en werd door den bloedraad 22 Oct. 1568 gebannen, wijl hij een Katholiek priester had belet zijn predikatie te doen, om plaats te maken voor een afvalligen predikant der Onroomschen; wijl hij eenige der nieuwe predikazten gehuisvest en zelfs geholpen had om die te huwen; wijl hij met zijn aanhangers besloten had de wacht met 40 man te versterken, de sleutels der poorten van de stad Sneek den portier te ontnemen, en die in handen van IJdde Abbems, een der verbonden Edelen te stellen en geweigerd had den nieuwen eed van getrouwheid te doen. Zijn verdere lotgevallen zijn onbekend. Alleen blijkt, dat hij zich in 1580 in Friesland bevond en naar Overijssel afgevaardigd werd om met de Staten te handelen tot verzekerdheid en welvaren van den lande. Te Zwolle gekomen, gaf hij aan de ridderschap en steden te verstaan, dat die van Friesland uit aanmerking der verstandhouding des Graven van Rennenberg met Parma, noodig gevonden hadden hunne grenspalen te bezetten en te versterken, gelijk mede de Zwarte Sluis, zonder echter iets tegen de Overijsselschen te willen ondernemen; doch na lang onderhandelen met Roorda, berustten eindelijk de Staten in 't bezetten der Zwarte-Sluis door 't krijgsvolk van Sonoy, op begeerte der Friezen aldaar gekomen.
Zie Sent. v. Alva, bl. 166, 170; Winsemius, Hist. lib. II, p. 115; Gabbema, Verh. v. Leeuwarden bl. 499; Charterb. D. III, bl. 727; Bor, B. XIX, bl. 185, 861 (166, 167); te Water, Verb. d. Edelen, D. III, bl. 274; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.