Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 16
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| |
later uit zijne belangrijke onderhandeling met prins Willem I tot verlossing van Friesland en zijne pogingen tot bevordering der Unie van Utrecht. Hij teekende den 13 Julij 1579, wegens Friesland, de bekende Akte van Constrainte, en in 't volgend jaar was hij een der Friesche afgevaardigden om met de afgevaardigden der overige vereenigde gewesten te beraadslagen en te besluiten over de gewigtigste punten, de geslotene Unie of 's Lands bestuur en welvaart betreffende. Later werd hij, namens Friesland, naar den Haag gezonden en verzette zich bijzonder tegen de aanslagen van Leycester. Hij werd door de klagende vrienden van den graaf over den stand der zaken in Friesland voorgedragen, alsof hij het besluit der Staten tot opdragt van het bewind in het burgerlijke en regterlijke aan Leycester had omvergestooten. Jaren lang behoorde hij tot de gemeenzaamste vrienden van Graaf Willem Lodewijk van Nassau, doch in 1593 ontstonden er tusschen hen geschillen, die toen niet dan met groote moeite konden gesmoord worden. Roorda, die, volgens Vervou, 's Graven hofmeester, een oproerigen geest bezat en een onverzettelijk hoofd, was een zeer ijverig voorstander van de onafhankelijkheid der Friezen, en kon het niet verdragen dat buitenboorlingen zooveel gezags verwierven; hij maakte de oogmerken van den Graaf verdacht, schreef scherpe brieven, 't geen ten gevolge had, dat hij uit de vergadering der Staten-Generaal geweerd werd. Zeer verschillend zijn daaromtrent de berichten der geschiedschrijvers. Het volledigste vindt men bij van Reyd; doch daar deze de secretaris en bijzondere vriend van Willem Lodewijk was, is hier waarschijnlijk de donkerezijde van Roorda voorgezet, en dus dient men daarbij te lezen de Verdediging van zijn neef Karel Roorda, in 1660 uitgegeven, ter gelegenheid dat de eer van zijnen oudoom door den Raadpensionaris van Zeeland werd aangetast. Hierin wordt hij wellicht te gunstig beoordeeld. Volgens Vriemoet was hij een man van groote geleerdheid en gaf daarvan blijk door de uitgaaf van Rudimenta religionis Christiansae. Heb. Graece et Latine L.B. 1591, 8o. Na 1594 komt hij niet meer voor. Hij stierf den 10 November 1601.
Zie Winsemius, Hist. Lib. II, p. 115; Chron. B. XVIII, bl. 631, 632, 665, 666; Bor, Neêrl. Hist. B. VIII, bl. 128 (655) B. X, bl. 240, (811) B. XIII, bl. 73 (17); Verzam. van uitg. stukkenbetreffende de Unie van Utrecht, door v.d. Spiegel en Bondam, passim; mr. P. Paulus, Verkl. v.d. Unie v. Utr. bl. 58; v. Reyd, B. X, bl. 199-202; Wagenaar, Vad. Hist. D. IX, bl. 87; Aitsema, Saken van Staat en Oorl. D. IV, bl. 648-653; Vriemoet, Ath. Fris. p. 146; te Water, Verb. d. Edelen, D. III, bl. 278-281; Scheltema, Staatk. Nederl.; Kok; Kobus en de Rivecourt; Verwoert. |
|