klooster, met verzoek om mede te werken tot het doen bedaren van de zaâmgevloeide menigte. Onder de 9 personen naderhand door Burgemeesteren benoemd, om te dienen tot middelaars tusschen de Regering en de Gemeente, als ook tot handhaving der openbare rust, behoorde ook Egbert Roelofszoon. Hij moest echter het land verlaten en bij den vreemde een schuilplaats zoeken en vond die, nevens vele anderen, te Hamburg. In 1578 keerde hij naar Amsterdam terug, en werd in hetzelfde jaar tot Raad en Commissaris tot huwelijkszaken aangesteld. In de laatstgemelde betrekking gaf hij een bewijs van zijnen ijver
van het gezag der Regering te doen gelden en den predikanten, daar 't pas gaf, tegenstand te bieden.
Het eerste jaar na de verandering der Regering te Amsterdam, beklom Egbert Roelofszoon het burgemeesterlijk gestoelte. Vijfmaal in 1580, 1582, 1583, 1585 en 1587 bekleedde hij sedert die waardigheid; doch kort daarna zal hij overleden zijn; op de lijst der Raden ontmoeten wij Roelof Egbert Roelofsz. waarschijnlijk zijn zoon.
Zie Brandt, Hist. d. Ref. D. I, bl. 445, 592; Wagenaar, Amst. D. III. bl. 161, 177, 181, 189, 242, 478, 480. IV, bl. 67, Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Verwoert; Muller, Cat. v. portr.