| |
[André Rivet]
RIVET (André), zoon van Jean Rivet en Catharine Cardel, werd te Saint-Maxent, waar zijn vader een aanzienlijk koopman was, geboren. Men is het niet eens over zijn geboortejaar. Volgens Meursius, werd hij den 25 Julij 1572, volgens Dreux du Radier en Filleau den 2 Julij 1571, volgens de Biogr. Univ., den 2 Julij 1572 en volgens Jöcher den 5 Aug. 1573 geboreu, Van zijne jeugd af voor het leeraarambt in de Hervormde kerk bestemd, ontving hij zijne eerste opleiding in het Pensionaat van Louis de la Blachière te Niort. Vervolgens bezocht hij het collegie te La Rochelle, en de Hoogeschool van Orthez. In 1592 meester in de vrije kunsten geworden, legde hij zich vervolgens onder Lambert Daneau op de Godgeleerdheid toe. Na het vertrek van dezen hoogleeraar naar Castres, keerde hij naar La Rochelle terug, waar hij eenigen tijd de lessen van Rotan, die er een godgeleerde school had geopend, bijwoonde. Na voleindigde studien, werd hij in 1595 door Jonas Chesneau of Chaigneau, predikant te Saint-Maxent tot den H. dienst ingezegend en terstond kapelaan van den Hertog van Tremouille te Thouars. Na diens dood
| |
| |
bleef hij zijne weduwe en de gemeente van Thouars dienen tot in 1620, in weerwil de dringende pogingen van Du Plessis-Mornay om hem aan de hoogeschool te Saumur te verbinden. De ijver, die hij in het vervullen van zijn dienstwerk betoonde, en vooral zijn talent in het verdedigen van de leerstellingen der protestanten tegen hunne wederpartijders, hadden hem een grooten naam en invloed verworven zoodat hij tot vele eervolle betrekkingen werd geroepen. Zoo zonden hem, in 1610, na den moord van Hendrik IV, de kerken van Poitou naar het Hof, om de koninginne moeder de verzekering harer getrouwheid te geven. In 1617 koos hem de Nationale Sijnode te Vitré tot haren voorzitter. In 1620 gaf de synode-nationaal te Aix, op de dringende aanzoeken van curatoren der Leidsche Hoogeschoo, ondersteud door den Prins van Oranje, hare toestemming hem twee jaren aan de Hoogeschool te leenen, waar hem den leerstoel in de godgeleerdheid was aangeboden. Hij verliet Thouars en vestigde zichte Leiden, waar hij den 14 October 1620 het professoraat in de godgeleerdheid met eene Oratio de bono pacis et concordiac in Ecclesia aanvaardde.
Daar zijne vrouw, met welke hij meer dan 24 jaren in het gelukkigste huwelijk geleefd had, in dien tusschen tijd was gestorven, vroeg hij ten huwelijk Maria du Moulin, zuster van den beroemden Pierre du Moulin, die zich na den dood van haar man, kapitein Antoine des Guyots, bij het beleg van Amiens gesneuveld, naar Engeland had begeven. Dit huwelijk werd aan het einde Augustus 1621 voltrokken. Gedurende zijn verblijf in Engeland werd Rivet lid der Academie van Oxford. In het volgend jaar keerde hij naar Frankrijk terug, om orde op zijne zaken te stellen en aan de Synode van Charenton verlof te vragen, in weerwil der weigering van de kerk van Thouars om hem te ontslaan, in Holland te mogen blijven tot de volgende Nationale Synode. Deze Synode kwam in 1626 te Castres bijeen en liet aan Rivet schrijven naar Frankrijk terug te keeren, doch hij kon niet besluiten een land te verlaten, waar hij in zoo hooge achting stond, gelijk blijkt uit het officieël verzoek der Staten-Generaal, door hunnen gezant bij Lodewijk XII, dat op hem het bevel van 13 April 1629, dat alle protestantsche leeraars, buiten het koningrijk vertoevende, op verbeurte hunner goederen, in Frankrijk moesten terugkeeren, op hem niet mogt worden toegepast
Van zijne zijde gaf de stadhouder Frederik Hendrik hem een blijk van hoogachting, door hem in 1632 te benoemen tot gouverneur van zijn eenigen zoon Willem, wiens huwelijk met de prinses Maria van Enge- | |
| |
land, zuster van Karel I, hij in 1641 bewerkte. Met zijn gansche hart was hij aan het huis van Oranje gehecht en wederkeerig schonk hem dit de grootste genegenheid. Hij vergezelde Amelia van Solms naar de wateren van Spa, en was, tijdens het beleg van Breda haar huisprediker.
In 1646 verliet Rivet Leiden om zich te Breda te vestigen, waar Frederik Hendrik hem het oppertoezigt der allustre school had toevertrouwd, die hij den 17 September van dat jaar met eene plegtige redevoering inwijdde. Tot zijn dood toe behield hij den titel van professor honorarius der Leidsche Hoogeschool. Den laatsten tijd zijns levens bragt hij te Breda door. Hij overleed, als met de pen in de hand, na een vreeselijk lijden van 12 dagen, den 1 Januarij 1671, in den ouderdom van 78 jaren en 6 maanden.
De omstandigheden van zijn ziekte en sterven zijn medegedeeld in een boekje, getrokken uit de aanteekeningen zijner nicht Marie du Moulin en uitgegeven met den titel: les dernières heures de M. Rivet. De Bredasche regtsgeleerde Janus Vlietius voegt, bij het berigt dat hij omtrent zijnen dood aan N. Heinsius deed toekomen, wel dat Rivet's sterfbed Christelijk was, maar dat hij ook toen een overdreven inhaligheid niet had kunnen afleggen, wenschende op openbare kosten begraven te worden,
Zijne eerste vrouw Susanna Oiseau, dochter van den predikant François Oiseau (den 25 Februarij 1625 in den ouderdom van 85 jaren gestorven), huwde hij in 1596. Zij stierf in 1620 en schonk hem 7 kinderen, onder welke 4 zonen. Van dezen is alleen bekend Salomo, die in 1613 studeerde te Genève. Hij stierf waarschijnlijk in jeugdigen leeftijd. Mogelijk was hij de vader van André, die uit heeft gegeven: M. Smirké, or the divine in mode being certain Annotations upon the Animadversions on the Naked Truth (by craffts) 1678 in 4o. Achter dit werk vindt men een geschiedenis der generale concilien, en Symbolen. Ook zijn tweede vrouw schonk hem verscheidene kinderen, o.a. Frederik, edelman van den prins van Oranje, die zijn vader overleefde.
Andreas Rivet werd spoedig in het graf gevolgd door zijn broeder, dien hij tederlijk beminde.
Deze heette Guillaume Rivet, Sieur de Champvernon, volgens Aymon ‘un homme d'une prudence singulière et fort adroit à manier les affaires sijnodales.’
Hij was den I Meî 15S0 te St. Maxent geboren. studeerde in de godgeleerdheid en was op zijn 23ste jaar predikant. In 1600 ontmoet men hem als predikant te Taillebourg op de Synode te Gap. Hij huwde Maria Meschi- | |
| |
net, dochter van Samuel Meschinet, controleur van den prins van Condé en Catharina Bigot.
André Rivet was een geleerd theologant, had groote belezen heid en een uitstekend geheugen. Hij schreef zeer gemakkelijk. Dreux du Radier schreef ‘qu'il ne raissonnoit pas toujours avec exactitude; il manque aussi trés souvent de bonne foi’, doch dit laatste heeft hij niet bewezen. Episcopius verklaarde, ‘dat hij hem hoog heeft leeren achten, nadat hij met zijne schriften was bekend geworden, toch zou hij hem onpartijdiger jegens de Remonstranten hebben gewenscht, maar toch betuigt hij naauwelijks iets gezien te hebben dat der Leidsche academie meer waardig was dan den arbeid van dien hoogleeraar. Daarin wedijverden kracht van zeggen en helderheid van redenering met veel omvattende geleerdheid.’ Er bestaan vele portretten van hem.
Hij gaf in 't licht:
Response aux demandes de J. Cristi, docteur de Sorbonne et chanoine théologal de Nantes, en un livret intitulé: Les Resveille - matin des ministres, 2e édit. revue et augmentée. Tours 1601 in 8o. Meursius vermeldt onder een Latijnschen titel, eene uitg. van 1600.
Eschantillon des principaux paradoxes de la papautè sur les points de réigion controversez en ce temps. La Rochelle 1603 in 8o.
Défense de la libertê chréstienne en 'usage sobre des viandes créés. Saumur, 1605 in 12o. Contre l'apostat George l'Apostre.
Responsio ad Declarationem Oliverti Enguerrandi apostatae, 1607
Sommaire et abrégé des controverses de nostre temps touchant la Réligton. La Roch. 1638 in 8o; Gen. 1609 in 8o.
In 't Lat. Catholicus orthodoxus oppositus Catholico-Papistae, sive Summa controversiarum. Lugd. 1630 (3e ed.)
2 vol 4o. Gen. 1644 4o. in fol.
Le Triomphe de la vérité, 1601. Tegen den Jesuit Baelius.
Critici Sacri Specimen, hoc est censurae doctorum tam ex orthodoxis quam ex pontificiis in scripta quae Patribus plerisque priscorum et puriorum saeculorum vel affinxit inconstantia, vel supposuit imposturia: accedunt prolegmena de Patrum aucortate, errorum causis et nothorum notis. z.n.v. pl. Vegelin, 1612 in 8o. Volgeus Meursius is deze editie de eerste van dit uitstekende werkje, dat Rivet aan Du Plessis Mornay. Het is meermalen herdrukt, het laatst te Leipzig in 1690 in 8o met den titel: Critici Sucid libri IV. Praefixus est tractatulus de Patrum auctoritate, errorum causis et notharum notis.
Déense de deux Epitres et de la préface du livre de Ph. de Mornay intitulé: Le mystère d' iniquité, contre les calomnies de Pelletier et du Bray. Saumur. 1612, in 12o.
| |
| |
Rémarques et considérations sur la réponse de F. Nicolas Coëffetiaux au livre de Du Plessis-Mornaij, intitulé: Le Mystère d'iniquité, 1e et 2e partie. Saumur 1615 et 1617, 2 vol in 4o. nouveau édit, itid, 1617 et 1619 2 vol in 4o.
Isagoge seu Introductio generalis ad scripturam sacram V. et N. Testamenti. Dordr. 1618 in 8o. L.B. 1627 in 4o.
Meditationes XII in selecta aliquot Scripturae loca. 1622, Commentarius in Hoseam prophetam: accessit explicatio cap. 1111 Esaia prophetae L.B. 1625 in 4o; ook in T. I der Opera met een Comment. in Jonam.
Synopsis purioris theologiae disputationibus 111 comprehensa ac conscripta per J. Polyandrum, A. Rivetum et Anth. Thysium L.B. 1625 in 8o.
Statera quâ ponderatur Mantissae Laurentii Foreri Jesuitae Oenipontani sectio 1, quam emisit advi. libllum cui titulus est Mysteriae patrum Jesuitarum L.B. 1627; ook in T. III.
Operum, onder den pseudon. van Renatus Verdaeus. Volgens Meursius is het werkje getiteld: Mysteria Patrum Jesuitarum van Rivet. Men vindt het in T. III der Opera.
Lettres escrites à Mmes les duchesses de La Tremouille sur le changement de réligion du duc de la Tremouille. Gen. 1629. in 8o.
P. Picherelli Opuscula Theologica, edita per A Rivetum. Lugd. Bat. Elsevir. 1629 in 12o.
Histoire du Siège de Bois-le-Duc, trad. du latin de Heinsius. Leyde. 1630 in fol.
Disputationes XIII de justa et gratiosa Dei dispensatione circa sulutem generis humani, habit. in Acad. Lugd. Batav. L.B. 1631 8o.
Oratio habita in Auditorio solemni. Lugd. Bat. 1632. in 5o.
Exhortations à repentance et recognaissance, faites au sujet du Siège de Maestricht. Leyde, 1632 in 12o.
Praelectiones in cap XX Exodi, in quibus ita explicatur Dialogus ut casus conscientiae quos vocant ex eo suborientes, ac pleraeque controversiae magni momenti quae circa legem moralem solent agitari fusè et accuratè discutiuntur. L.B. 1632; 1637 in 4o.
Theologicae et scholasticae exercitationes in C. XX in Genesin L.B. 1633 in 4o.
Diss. de origine Sabbatthi, in quâ expenduntur quae a Fr. Gomaro contra orthodoxorum Theologorum sententiam ab A. Riveto in expticatione Decalogi propugnatam allata sunt. L.B. 1633 12o.
Commentaria in librum secundum Mosis qui Exodus
| |
| |
apud Graecos inscribitur. L. B 1634 in 4o. ook in Opera T. 1.
Instruction praeparatoire à la sainte cène, avec des prédications convenables à la matière. Leyde, 1634 in 12o. Breda, 1551 in 12o; vert. in 't Lat. Amst. 1636 in 12o L.B. 1640. in 8o.
Lettres de M.M. Rivet, de la Milletière et du Moulin Sedan, 1535, in 8o.
Jesuita vapulans, seu castigatio notarum Sylvestri Petrasanitae romani Loyolae sectarii, in Epistolam P. Molinaei ad Balzacum L.B. 1635, in 8o.
Via vitae, meditationes in Ps. CXIX. L.B. 1635, in 16o. De eerste editie is, volgens Meursius, van 1608.
Th. Bezae de pestis contagio et fugâ dissertatio; cum A. Riveti de eodem argumento Epistola. L.B. 1636, in 12o.
De brief van Rivet vindt men ook in het 2e deel zijner Opera.
Divers traitez de piétè sur quelques occasions du temps présent. Leyde, 1637, in 16o.
Meditationes in VII Psalmos poenitentiales. Arnh. 1638 in 4o.
Mèditation sur le Ps. XCI, pour servir d'antidote contre la peste et de preservation contre tous les dangers; avec une lettre sur la question s'il est loisible en temps de peste de sêloigner des lieux infectès. Quevilly, 1638 in 12o.
Suspiria poenitentis afflicti. Arnh. 1638 in 4o.
Homilia de origine erroris in causa Religionis. Arnh., 1638, en in Opera T. I.
Sermon faict au camp devant Breda en la tente de son Altesse, Mons. le Pr. d'Oranje, le dimanche XI Octobre, après la sortie de la garnison ennemie. A. la Haye 1637 12o;
Apologia pro sanctissimâ virgine Mariâ, matre domini adv. veteres et novos Antidicomarianitas Collyridianos Christiano-Categoros lib. II absoluta. L.B. 1639, in 4o.
Instruction Chrestienne touchant les spectacles publics, ou est décidée la question si les comédies ou tragédies doivent estre permises par le magistrat, et si les enfans de Dieu y peuvent assister en conscience, avec le jugement de l'antiquité sur le même sujet. La Haye 1639, in 12o.
Ook in Duprez de Boissy, Lettres sur les spectacles T. II, p 282 (6e ed.)
Les derniers voeux du sacrificateur éternel. Arnh. 1639 in 8o.
| |
| |
Instruction du prince Chrestien, Leide, 1642 in 8o.
Response à trois lettres du sieur la Milletière sur les moyens de rèunion en la réligion; avec la défense de Rivet contre les calomnies du sieur La Milletière en son pretendu catholique réformé; plus une lettre d'un docte personnage snr le mesme traité. Quevilly, 1642 in 8o.
Animadversiones in Hugonis Grotii Annotata in G Cassandri consultationem. Accessit tractatus de Christianae pacificationis et ceclesiae reformanda verâ ratione ante 80 annos editus L.B. 1642 in 8o.; en in Opera. T. III. Grotius antwoordde, en Rivet schreef daarop:
Examen animadversionum H. Grotii pro suis notis ad consultationem Cassandri. Accessit Prodromus adv. columnias Th. Bracheti Milleterii L.B. 1642 in 8o.
Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis Ecclesiae proposita, contra Grotii votum. L.B. 1643 in 8o.
Commentarius in Psalmorum propheticorum de mysteriis evangeliciis dodecadem selectam: in quo, praeter scholia et perpetuas doctrinarum in usum concionatorum quaestiones variae solvuntur, et controversiae hoc tempore agitatae discutiuntur. Roter. 1645, in 4o.
Grotianae discussionis διάνοςις. Roter. 1646 in 8o
Apologia pro Hieronymi sententiâ de episcopis et presbyteris. Amst. 1646. in 8o.
Sermons sur Matt. VI:33. Quevilly. 1647 in 8o.
Decretum Synodi nationalis Carentone habitae anno 1644; item consensus et testimonia ecclesiarum et doctorum praestantium de imputatione primi peccati omnibus Adami posteris, collecta ab A. Riveto. Gen 1647, in 8o en in Opera T. III.
Epistolae apologeticae ad criminationes M. Amyraldi de gratiâ universali. Bredae, 1648 in 8o. (met zijn broeder Guillaume.).
Sur le Chapitre XII. de l'Epitre aux Romains. Breda 1648 in 8o.
Synopsis doctrinae de naturâ et gratiâ, excerpta ex Mosis Amyraldi tractatu de praedestinatione et VI. concionibus Gallicè editis et Pauli Testardi, pastoris Blesensis etc. Amst. 1649 in 8o. en in Opera. T. III.
Lupi Servati presbyteri, viri doctissimi, qui ante annos 800 in Gallia vixit, De tribus Quaestionibus s. l 1650, in 16. Onder den Pseunoniem Renatus Deviraeuis. Opera theologica. Roter. 1651, 1652 et 1660, 3 vol in fol.
La bonne vieillesse representée en une lettre d' A. Rivet
G. Rivet, son frère, sieur de Champvernon et par luy trad
| |
| |
en francois, avec les Dernières heures du dit Mr. Rivet. Utrecht 1652 in 8o.
Oordeel der proff. der H. Theol, tot Leyden van seker boeksken, dat Ant. Hornhovius heeft doen drucken enz. 4626.
Translaet uit het Fransch van een missive aen den Hertogh de la Tremouille van A. Rivet 1628.
Predications. Leyde, 1633, 8o.
Volgens Lipenius en Meursius schreef hij nog:
De autore affectionum Ecclesiae; voorts Histoire de l'Eglise depuis l'envoi des Apostres jusques à l'an 1620;
Praefatio ad Fr. Spanhemii seu Vindiciae exercitationum suarum de gratiâ universali; Sermons de adieu.
Vele brieven van en aan Rivetus zijn in verschillende bundels; o.a. in de Opuscula A.M. à Schurman, in de Sylloge Epistol. van Burman en andere collecties uitgegeven. Mss. brieven en Mss. vindt men in de Bibliotheque de l' Arsenal (Collect. Conrart, t.v.), in de Bibliothèque nationale (Anc. fonds, 80, 89), in 't Britsch Museum (Bibl. Harleiana 376 en 7012 en Mss. Lansdown 369, in de Bibliothèque de l' Institut Collect. (Godefroy 270); verder in het Rijks-Archief te 's Hage, (Overzicht van het Rijks Archief stuk bl. 59), in de Bibl. der L. Hooges. (Catal. Libr. mss. qui inde ab anno 1714. Bibl. Lugd. Bat. accescerunt p. 234. Ook zijn er uitgegeven in Bulletin de la Société de l' Hist. Franc. Prot. 10 l' Année 1862, année 1854 p. 353.
Het ontbreekt ook aan geen gedichten ter zijner eere. Men vindt ze in de meeste bundels met Lat. en Holl. gedichten van zijn tijd. Hij is ook meermalen afgebeeld.
Zie J.W. Daubert, Orat. funeb, in excessum A. Rivet. L, B. 1651; Saxe, Onom. litt. T. IV. p. 337, Anal. p. 595; P. Freheri Theatrum T. I. p. 1. Sect. II. p. 70. c. icone; Konigii Bibl. Vet. et Nov. voc. Magiri Eponymol. voc. And. Rivetus; Morhofius, L, V. Polyh. Practici § 21 p. 548, 549. T. II; Crenii Animad, V. Philolog. p. 1, p. 25-28, p. 11, c. II, p. 27-36, p. VI, p. 157-166; p. XVI p. 347-349; Conring. Saec; XVII c. i. p. 191; Krantzius ad Bibl. Bunav. T. I, 11 p. 1560. Epist. J. Vlietii ad N. Heinsium in Syll Burm. T. III, p. 735; Epist. praest. et erud. viror. p. 721; Syll. T. II, p. 565, T. III, p 220; 698, 700, 701, 735; J. Brantii Epist. cel. vir. p. 181; Meursii Ath. Bat. 315; Vindic. Grotian T. II, p. 490, 557; Calovius, in Praef. ad Proph. Maj. T. II. bibl. illustr. Salmasii L I. Epist. 24, Witten, Philosoph. T. II, p. 251; Cunaei Epp. 167, 253, 317, 3[3]7. P. de la Roque, Recueil de div. dernières heures édifiantes. Amst. 1706. (Rivet, Sapma, Mil. Huygens à Wiewert etc.) Dreux du Radier, Biblioth. Hist. du Poitou T. III, p. 487;
Baillet, Jugemens, T. II, p. 29, N. 90; Haag, La France Prot. i.v. Biogr. Univ. i.v. Dict. Hist. i.v. Biogr. génér. mod. i v. Bulletin de l'Hist. Protest. Franc. 10 Annêe 1861 et 1854 p. 353. suiv; Coxe (Nehemiah) Believers Triumph or death exemplified in a relation of the last hours of the Rev. father in God. Dr. A. Rivet, tutor of the Prince of Orange, Haghe 1682 12. Portrait, Lond. 1682 12; Jöcher; Benthem, Holl. Kirch-Schol. Staat T. II, p. 198; Herzog
| |
| |
Real Ênclop. i.v. De laatste uuren ofte Christeliek afsterven van mijnheer Andries Rivet in syn leven doctor en profesor honorarius in de univer. siteit van Leiden en Curator van d'illustre schole ende het collegie vau Oranjen tot Breda, getrouwelijk 't samen vergadert ende uit de Fransche in de Neder-tandsche tale overgeset 2e dr Amst. 1651; Soermans, Acad. Reg. bl. 38, 39; van Goor, Beschrijv. v Breda, bl. 185 verv. Collot d'Escury, Holl roem, D. V, bl. 112; Ypey en Dermout, Ges. d. Ned. Herv. Kerk, D. II, bl. 395, en aanteek.; Kisten Royaards, Kerk. Archief; Siegenbeek, Ges. d. Leidsche Hooges., D. I, bl. 1, bl. 115, 143 II Bijl- en Toev. bl. 108 verv.; Glasius, Godgel. Nederl. Schotel, Kerk. Dordr D. I, bl. 397; D. II, bl. 768; Dez. A.M.v. Schurman, bl. 71, en aanteek. bl. 14; Koecher, Ges. v.d. Heidelb. Catech., bl. 436, 437; Leidekker, de Eere v.d. Nat. Syn. v. Dordr. D. II, voorr.; Moreri; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr.; Chr. v.h. Hist. noots. D. V, bl. 10; H.C. Rogge, Bibl v. Contra-remonstr. en Geref. geschriften; Cat. de la Bibl. Walonne à Leide, p. 38. 2e
Supplem. p. 54; Cat. v.d. Groe. p. 166; Cat. de la Bibl. de J. van Voorst, mss. p. 107. |
|