[Jonkhr. Joan Cornelis van Reijnst]
REIJNST (Jonkhr. Joan Cornelis van), Den 23sten Jan. 1798 te Velp geboren, kwam hij den 18den Jan. 1816 als ambtenaar der vijfde klasse in Indie aan, waar hij den 15den October daaraanvolgenden zijne loopbaan als tweede commies ter algemeene rekenkamer begon, en den 2den December van het volgende jaar tot eersten commies bij dat bureau benoemd werd. Achtereenvolgens werd hij in Maart 1818 secretaris bij den resident van Cheribon, in Januarij 1819 secretaris bij den hoofdinspecteur der financiën, in Junij van dat jaar, en alzoo op 21 jarigen leeftijd, resident van Sambas, in April 1822 toegevoegd, aan den directeur der inkomende en uitgaande regten. in Julij 1822 toegevoegd aan den commissaris van Palembang en tevens resident van dat gewest. In December 1825 kwam hij wegens ziekte op wachtgeld en bleef op dien voet gedurende 18 maanden, terwijl hij intusschen op verschillende wijzen werkzaam was, totdat hij in November 1826 benoemd werd tot waarnemend directeur van 's lands producten en civiele magazijnen. In Mei 1827 volgde hierop zijne benoeming tot waarnemend algemeenen secretaris, in Sept. 1827 tot directeur van 's lands producten en civiele magazijnen, en in Dec. 1830 tot waarnemend directeur-generaal van finantiën, terwijl hij in November 1830 benoemd was tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw. Na ruim 16 jarigen dienst werd hij in Februarij 1833 definitief tot directeur-generaal van finantiën benoemd en belast met de functien van directeur der middelen en domeinen gedurende het verlof van den heer du Puy. Sedert werd hij nogmaals belast met de waarneming der directie van producten en civiele magazijnen, waarvan hij eervol ontslagen werd in Mei 1833. In Sept. 1836 nam hij zitting in den Raad van Ned-.Indië, bij welke gelegenheid hem de betuiging der bijzondere tevredenheid van Z.M. den Koning te beurt viel, voor de door hem als directeur-generaal bewezen diensten, welke betrekking hij nog bleef
waarnemen tot in Maart 1838, wanneer hij daarvan ontheven werd, onder betuiging van den dank van het Gouvernement voor de goede en gewigtige diensten, door hem met den meesten ijver en volharding bewezen. Na in 1839 een 2 jarig verlof naar Nederl. verzocht en verkregen te hebben, werden hij en zijne wettige afstammelingen zoo mannelijke als vrouwelijke, bij koninklijk besluit van 31 Augustus 1840, No. 16, in den Nederlandschen adelstand ver-