De Vlaamsche beweging, Utrecht, 1853.
Schets van de Geschiedenis der armoede in Nederland in Pantheon, D. I.
Iets over de doodstraf in Pantheon, D. I.
Herinneringen aan Italië in Pantheon, D II.
Prijsverhandeling over de verdiensten van G.K. van Hogendorp als Staathuishoudkundige ten aanzien van Nederland, Utrecht, 1854.
Verslag van eene niet voor den handel bestemde memorie van G.K. van Hogendorp in Konst- en Letterbode.
Een College van Statistiek van den Hoogleeraar A. Kluit te Leiden, in Sloet's Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek.
Arbeidsloonen in Pantheon, D. II.
Waarborgmaatschappijen tegen Armoede in Pantheon, D. I.
Over de Grondslagen van het Strafregt in Pantheon, D. I.
Over de verschillende levensbestemming van den man en de vrouw in Pantheon, D. II.
De staathuishoudkundige inzigten van G.K. van Hogendorp in Pantheon, D. I.
De Nederlandsche Wetgeving uit oogpunt der Nijverheid beschouwd. Drie artikelen in Pantheon, D. I.
Over de Geschiedenis der Staathuishoudkunde tot op de kruistogten in Pantheon, D. II.
Onze handelswetgeving in Volksvlijt.
Voorlezingen over de Geschiedenis der Nederlandsche Volkplantingen in Noord-Amerika, beschouwd uit het oogpunt der koloniale politiek, Tiel, 1855.
Overzigt van den handel van Nederland van 1846-1853 in Phantheon, D. I.
Iets over den Slavenstand in de Oude Wereld in Pantheon, D. I.
De Engelsche Omwentelingen in Pantheon, D. II.
De Engelsche Staatsregeling sedert Willem III in Pantheon, D. I.
Het Leenstelsel in Pantheon, D. I.
De regering en de nijverheid in Nederland van 1850-1854 in Staatkundtg en Staathuishoudkundig Jaarboekje.
De Landverhuizing in de XIX Eeuw in Pantheon, D. I.
De Nederlandsche handel en nijverheid in betrekking tot Oost-Indië in Pantheon, D. II.
Een blik op het verledene in Pantheon. D. II.
Algemeene Geschiedenis des Vaderlands (voortzetting van het werk van Dr. J.P. Arend) 3de Deel, 1ste Stuk, bl. 135-495, Amst. 1857.
Hetzelfde werk, 3de Deel, 2de Stuk, bl. 1-344.
Redevoering over de Staathuishoudkundige Geschiedenis van Nederland, uitgesproken bij de aanvaarding van het Hoogleeraarambt te Groningen, Zutphen, 1858.