ter vermijding van verdere onheilen, daartoe was, om, ten overstaan van eenige officieren, hen een voor een, wel verzekert, van het half dek, naar beneden in de cajuit te brengen, even of men hen daar wilde verhooren, en in de boeijen bewaren, en hen dan vervolgens van agteren in zee te werpen, na men hun het schreeuwen, zou belet hebben, door hen, met een slag, op het voorhoofd in bedwelming te brengen.’
Radermacher liet bij zijne vrouw Anna Jacoba Bosch een toen minderjarige zoon na, Frans Reinier. Het was voornamelijk mr. Jacob Cornelis Mattheus Radermacher aan wien het Bataviaasch Genootschap zijn ontstaan te danken heeft. Reeds lang had hij met andere wetenschappelijke mannen het plan gevormd, om, zoo als men zich toen uitdrukte, een aanzienlijk gezelschap bijeen te krijgen, 't geen met saamgevoegde krachten, alle zijne pogingen mogte inspannen, om de fraaije letteren en kunsten te Batavia en in alle de overige Oostersche volksplantingen, op den troon te vestigen.’ Men begreep, dat, indien er, in deze Oostersche gewesten, immer eenige voortplanting van het Evangelie plaats kon hebben, de smaak voor kunsten en wetenschappen daartoe aanleiding moet geven; gelijk, voor twee eeuwen, de hervorming der letteren die van den godsdienst voorafging. Het plan dier mannen vond echter tegenstand, men hield die nieuwigheid, dat ongehoord ontwerp, voor onuitvoerlijk, en indien geene nadere impulsie van buiten ware gekomen, zou het welligt niet tot verwezenlijking zijn gebragt.
De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, toen reeds, sedert een vierde van eene eeuw, met roem gevestigd, gaf haren wensch te kennen, dat te Batavia een' tak der Maatschappij werd opgerigt. Een zamenloop van omstandigheden verhinderde de vervulling van dien wensch, doch van toen af, werd het plan van Radermacher met meer geestdrift opgevat, en men oordeelde het beter een zelfstandig wetenschappelijk ligchaam op te rigten, dan een' afhankelijken tak van eene andere maatschappij. Den 24 April 1778 werd dat plan tot rijpheid gebragt, en het Genootschap als gevestigd beschouwd.
Men vindt van zijne pen in de werken van het Bataviaasch Genootschap:
J.C.M.R. en W. van Hogendorp, Korte Schets van de bezittingen der Ned. O.I. Maatschappij, benevens eene Beschrijving van het koningrijk Jacatra en de stad Batavia, met pl.
Verschil der tijdrekeningen bij de Aziatische volkeren en derzelver vergelijkirg voor de jaren 1779 en 1780 (D. I.)
Beschrijving van het eiland Borneo, voor zoo verre hetzelve tot nu toe bekend is. (D. II.)
Proeve over de verschillende gedaante en kleur der menschen. (D. II.)