Dresden geblesseerd te zijn, door een geweerkogel aan het linkerbeen. In October 1813 ging hij als eerste luitenant over bij het Hollandsche legioen van Oranje, en in 1815, als kapitein bij den generalen staf der Oost-Indische troepen. Intusschen was hij nog tegenwoordig bij de blokkade van Deventer en bij het beleg van Lequesnoy, Valenciennes en Condé. Eerst in November 1815 vertrok hij naar Java; aan boord van Z.M. schip Brabant, waarmede hij den 1 Mei 1817 te Batavia aankwam. Reeds terstond werkzaam gesteld bij de algemeene staf van het Indische leger, werd hij daarbij in Januarij 1818 bevorderd tot den rang van majoor, en den 24 Augustus 1821, tot luitenant-kolonel, sous-chef. Toen, in dat zelfde jaar, eene militaire expeditie naar de westkust van Sumatra gezonden werd, om tegen de oproerige Padries te ageren, werd het bevel daarvan aan den overste Raaff opgedragen, destijds waarnemende chef bij de generalen staf. In December van dat jaar kwam hij te Padang, en na vruchtelooze onderhandelingen, werden de militaire operatiën met kracht aangevangen. In Maart 1822 werd aan 20,000 man der Padries, te Samawang slag geleverd. Raaff had 500 man geregelde troepen, en 13,000 Maleijers als hulpbenden. De vijand werd in alle rigtingen teruggedreven. Hun opperhoofd, Toeankoe Pasaman, sloot zich op binnen eene versterkte plaats nabij Lintau. Gebrek aan voldoende magt gaf aanleiding dat voorshands op andere wijze onze stelling tegenover den vijand werd verbeterd. Intusschen werden onderscheidene gevechten geleverd, die meerendeels in ons voordeel uitvielen. Eerst in April 1823, zette de overste Raaff, zich in beweging naar de Lintausche grenzen, doch het mogt de onzen niet gelukken hun oogmerk te bereiken. Nu zond hij een verslag en een ontwerp omtrent hetgeen verder te doen stond, aan de Hooge regering te Batavia in. Hij werd derwaarts ontboden tot
het geven van mondelinge toelichtingen. In September 1823 verliet hij Padang. De Hooge Regering droeg hem, in November van dat jaar, onder den titel van Resident van Padang en onderhoorigheden, tevens het burgerlijk gezag ter westkust van Sumatra op, en met eene aanzienlijke versterking in hetzelfde jaar teruggekeerd, gelukte het hem de Padries, die gedurende zijne afwezigheid de vijandelijkheden tegen de onzen hadden hervat, met verlies terug te drijven, zoodat men eene spoedige algeheele herstelling der orde en rust waande te kunnen voorzien. Dit werd echter niet verwezenlijkt. De overste Raaff bragt nogtans, den 22 Januarij 1824 met de Padrische hoofden van Bondjol, Gappak, Itum en Iman, een contract van vrede en vriendschap tot stand. Weinige maanden later werd hij door den dood weggerukt. Hij bezweek te Padang, den 17 April 1824, na eene ziekte van twaalf dagen, in den ouderdom van nog geen dertig jaren. In Mei van hetzelfde jaar werd door den koning het besluit