hij wederom Ministre entre les gens de guerre. Later vond men hem wederom als predikant te Utrecht, en eindelijk nogmaals parmi les gens de cump. Op het synode van Delft, 1618 werd hij verklaard tot de Remonstrantsche dwaalbroeders te behooren. Daar hij zich evenwel onderwierp aan de hem voorgeschreveue nieuwe belijdenis, nam de synode van Middelburg, 1618 hem weder aan: De Waalsche synode van Amsterdam verleende hem vrijstelling van de verpligting om ter kerkvergadering te verschijnen, uit hoofde van zijn hoogen ouderdom.
In 1622 woonde hij te Leiden, en wel ten huize van den boekverkooper Jan de la Quellerie, denkelijk zijn zoon. Een andere zoon Guillaume, te Oudewater geboren, huwde den 3den Januarij 1614, te Leiden, waar hij goudsmid was, met Anna van Brouckhuysen, geboren te Utrecht. Zijn derden zoon was Abraham de la Quellerie, Waalsch predikant in het Nederampt van het land van Kuik, vervolgens te Grave, waar hij zich, in weerwil der tegenkantingen der beide predikanten, tot derden predikant liet beroepen. Hij vertrok in 1619 naar Rotterdam, waar hij in 1630 overleed. Zijn vader was omstreeks 1623 gestorven.
Zie Hooft, Nederl. Hist., B. X, bl. 602; Bor, Nederl. Beroerte, B. VIII, fol. 121, 130; B. Haraeus, de tumult. Belg., L. I, p. 139, 140; Kinschot, Beschrijv. v. Oudewater, bl. 259; Te Water, Tweede eeuwgetijde, bl. 35; Dez., Hist d. Herv. kerk te Gend, bl. 71; Kist en Royaards, Nederl. Archief van kerkel. geschied., D. VII, bl. 302; Harderwijk, Naaml. en levensb. der pred. te Rotterd., bl. 123; Brandt, Ref., D. II, bl; A. van Duyn, Beschrijv. v.d. moord te Oudewater; La confession de la Foy des Eglises réf. des Pays-Bas, Leyde, 1769; Nav., D. IX, bl. 6, 155, 183, 218, 347, D X, bl. 41, D. XV, p. 296.