Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 477]
| |
lijk geslacht te Utrecht geboren, was in 1402, en welligt reeds vroeger, schout in zijn geboorteplaats, en woonde in 1405 de belegering bij van het slot Everstein, koos de partij van Gaesbeek tegen Brederode, en moest daarvoor den raad om vergiffenis bidden. In 1410 werd hij in een boete verwezen van 50 pond met verlies van zijn burgerschap, en 3 jaren later met vrouw en kinderen uit de stad geleid. Hij begaf zich naar Willem VI, graaf van Holland, die hem vrijgeleide schonk, en wien hij zijn huis Proeysburg opdroeg, om het op nieuw van hem ter leen te ontvangen. In 1415 werd hij naar Utrecht teruggeroepen, lid van den raad en later burgemeester. Hij berokkende zich den bitteren haat der aanhangers van bisschop Zweder van Culemborg, wijl hij sterk ijverde voor de verkiezing van Rudolph van Diepholt. Zoo geweldig was die haat, dat toen Zweder in 1425 Utrecht innam, eenige vleeschhouwers en booswichten beval den burgemeester te dooden. Hij lag ziek op zijn bed, en een priester was bezig hem het laatste sacrement toe te dienen; deze werden door de fielten op zij gestoten en Proeys deerlijk vermoord.
Zie Burman, Utr. Jaarb.; van Mieris, Charterb.; Malthae us, de Nobil, p. 468; de Jure glad., p. 30; Scheltema, Staatk. Nederl.; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. |
|