eene inlandsche hoogeschool de voorbereidende studiën te hebben volbragt. Zijne geringe eerzucht stelde zich tevreden met het afleggen van een examen in de heel- en verloskunde, dat hem regt gaf op het uitoefenen der praktijk. Gedurende acht-en-twintig jaren was hij als zoodanig werkzaam op het eiland Schiermonnikoog, waar hij tevens jaren lang lid van de gemeenteraad en assessor was. Zijne naauwgezette zorg voor de kranken, zijne hulpvaardigheid jegens behoeftigen, zijne stoorlooze opgeruimdheid in den omgang en zijn onbesproken wandel maakten hem bemind bij allen, die zulke hoedanigheden op prijs stellen.
Bovenal was de brave, gezellige en tevredene grijsaard innig geliefd in den huiselijken kring. Gereed om het eiland met den vasten wal te verwisselen, werd hij door afmattende koortsen aangetast. Hij voorspelde met dankbare onderwerping het naderend uur van zijn dood en behield tot het laatst toe het volle genot van al zijne zintuigen en vermogens. Hij overleed den 22sten November 1858, op het bevallig gelegen Duinzigt, dat hij zelf naar zijn smaak en wensch op het eiland had laten bouwen.
Zijn stoffelijk hulsel werd, op zijne uitdrukkelijke begeerte, naar Anjum vervoerd, en aldaar op de algemeene begraafplaats, ter aarde besteld. Hij was gehuwd met Johanna van Marle Winkler, die hem twee dochters en een zoon schonk, welke laatste thans gevestigd is te Veendam als leeraar der doopsgezinde gemeente.
Zie Provinc. Friesche Courant, Decemb. 1858 en Particuliere berigten.