[Frans Pourbus]
POURBUS (Frans) de oude, zoon van Pieter Pourbus, werd in 1540 te Brugge geboren, en door zijn vader en Frans Floris in de kunst onderwezen. Hij overtrof zijn vader verre in verdiensten en was de derde uit de school van Floris, die hem weleens zijn meester noemde. Hij trad in 1564 in het schildersgild te Antwerpen. Op het punt eene kunstreis door Italië te doen, verliefde hij op de dochter van Cornelis Floris, en werd daardoor in zijn plan verijdeld. Hij was een goed beesten- doch nog beter portretschilder. Ook zijn vooral zijne historiële stukken zeer vermaard. Tot de laatste behoorden de altaarstukken in de St. Jans- en St. Bavokerk te Gouda, de Kersnacht en de Aanbidding der Koningen, in het klooster te Audenaerde de Marteldood van St. Joris door hem geschilderd voor eene confrèrie te Duinkerken geschilderd. Dit laatste stuk is nog te Gend aanwezig.
Veel zijner portretten vindt men in Engeland, vooral, op het kasteel Howard te Luton. De keizerlijke galerij te Weenen bezit 5 portretten van zijn penseel. Op de kunstverkooping van graaf Despinoy te Versailles (1850), komen van zijne portretten voor Marguerite de Valois en Marie van Swaanenburgh.
Zijn voornaamste werk is echter Christus onder de Schriftgeleerden, met 40 levensgroote beelden, waarvan de meeste portretten zijn. Deze schilderij, onder Napoleon naar Parijs gebragt, is door Landon (Annales XVI, 13) afgebeeld. Volgens van Mander, was hij vaandrig der schutterij te Antwerpen. Op zekeren tijd te wacht trekkende, verhitte hij zich door het zwieren met het vaandel, ademde in het wachthuis uit een gevaagde stinkende goot een kwade lucht in en overleed, tehuis gekomen, plotseling (1580); hij liet zijne tweede vrouw als weduwe na. Later trad zij in het huwelijk met Hans Jordaens, leerling van Marten van Cleef. Men vindt zijn portret bij van Mander.
Zie van Mander, Houbraken, van Eijnden en van der Willigen; Immerzeel; Kramm.