ving, waarvoor hij, en voor niets anders, de doode vruchten der barende vrouwen, die door ontbering van krachten en ophouden der vlagen te kort schoten, moest helpen.’ Van der Linden, noemt hem ‘Chirurgus amstelodanensis peritissimus,’ en verhaalt een belangrijk geval van eene door hem verrigte gedeeltelijke castratie. N. Fontanus noemde hem ‘chirurgus dexterrimus’ en nam hem mede, toen hij te Utrecht om hulp werd geroepen bij eene moeijelijke baring. Ook Tulp achtte hem hoog. Volgens Titsingh was hij echter een stumper.
Zie Tu p, Observ. L. III, p. 33, L. IV, p. 58; Fontanus, de Unco. in Praef.; Titsingh, Diana, p. 154, 240; Banga, Gesch. d. Geneesk. bl. 242, 272, 274.