[Mr. Jacobus Catharinus Cornelius den Beer]
POORTUGAEL (Mr. Jacobus Catharinus Cornelius den BEER), werd den 5den Februarij 1775 te Schiedam, waar zijn vader, Leonard den Beer, burgemeester was, geboren. Hij studeerde te Harderwijk, en verwierf aldaar in 1793 den graad van doctor in de beide regten. Bij de staatsomwenteling van 1795 gedroeg hij zich als een warm voorstander er van en bekleedde verscheidene aanzienlijke magistraatsposten. In 1797 werd hij procureur der gemeente van Amsterdam, doch op den beruchten 12den Junij 1798 van alle politieke betrekkingen ontslagen. Van 1807-1810 was hij chef der divisie van het ministerie van justitie en politie, en overleed in 1813 als lid der stedelijke regering te Gouda. In 1793 gaf hij te Amsterdam een bundeltje gedichten in het licht met den titel: Mijne ledige uren, waarin: De onsterfelijkheid, op 17jarigen leeftijd vervaardigd en aan zijne bruid Anna Clarissa Maria Wassenbergh toegewijd. Dit niet onverdienstelijk bundeltje werd twee jaren later gevolgd door een krachtigen lierzang, bij de vermeestering dezer gewesten onder Pichtegru, getiteld: Ann het Volk van Nederland bij zijnen overgang uit den staat der verdrukking tot dien van Vrijheid en Gelijkheid, gr. 8o. Deze werd in 1799 gevolgd door zijne Dichtpogtngen, Amst. 8o.; Aan de Bataaven, bij den inval der Engelschen en Russen, Amst. 1800, gr. 8o.; Aan den Koning en het Vaderland. 2e dr., z. drukpl., 1809, 8o. Ook gaf hij eene Redevoering aan 't Volk van Nederland, bij gelegenheid van de eerste verjaring der Bataafsche Revolutie, 19 v. Louwmaand 1796, Amst. gr. 8o. in het licht. In 1826
verschenen bij J. Immerzeel te 's Hage zijne Nagelaten Gedichten en Verhandelingen, gr. 8o. Witzen Geysbeek, die een uitvoerig verslag van de beste zijner dichtstukken geeft, roemt hem zeer als dichter.
Zie B.A.C. Woordenb. D. V, bl. 98 volgg.; Bouman, Gesch, d. Geld. Hooges., D. II, bl. 568.