geplaatst. Indien de tijd van 15 tot twintig jaren de beste leerjaren zijn, dan heeft hij aan het oorlogschip zijne vorming te danken. Den 24sten Mei 1814 nam hij zijn ontslag uit de fransche marine en den 3den Julij 1814 troffen wij hem aan als soldaat bij het 15de bataillon van linie van het Nederlandsche leger. In hetzelfde jaar ging hij over bij het 5de regement van linie, bestemd naar O.-Indië, maakte daarmede in 1815 den veldtogt van Waterloo en de overige veldtogten van het Nederlandsche leger in België en Frankrijk en vertrok aan boord van Z.M. linieschip de Brabant op den 29sten October uit Texel naar Indië, doch kwam eerst den 12den Mei 1816 aan boord van Z.M. linieschip Prins Frederik te Batavia aan. Gedurende deze reis werd hij den 1sten Junij 1816 tot korporaal en op den dag zijner aankomst te Batavia tot sergeant benoemd. In dien rang deed hij een eersten veldtogt op Java bij de onlusten, die in 1818 te Cheribon plaats grepen. Reeds het volgend jaar vonden wij hem op Bantam, om daar een uitgebarsten opstand te helpen dempen en in 1820 was hij te Riouw om de verbroken rust te herstellen. Bij al deze gelegenheden onderscheidde hij zich door getrouwe dienstvervulling, voorbeeldig gedrag, dapperheid en moed, terwijl hij zich tevens die kennis trachtte te verwerven, welke een soldaat, die op bevordering aanspraak maakt, onontbeerlijk is. Zulk een bevordering viel hem in 1823 ten deel door zijne benoeming tot sergeant-majoor, in welken rang hij den oorlog op Celebes bijwoonde. In 1825 barstte de opstand op Java uit, die tot 1830 geduurd en schatten gelds en tallooze menschenlevens heeft gekost. Na den 2den Junij van dat jaar den officiersrang te hebben bekomen, maakte hij een menigte veldtogten in die jaren mede, en bij elke
gelegenheid die zich aanbood, onderscheidde hij zich door moed, beleid en trouw, zoodat, toen hem in 1828 het ridderkruis ten deel viel, alle zijne kameraden erkenden, dat dit eereblijk op een waardige borst werd gehangen. Sedert nam hij werkdadig deel aan alle expeditiën in onze bezittingen en klom van rang tot rang, tot dat hij den 4den Julij 1853 bevorderd werd tot kolonel-titulair, met bepaling dat hij het bevel over het 4de bataillon infanterie zou blijven voeren. Den 7den November 1853 ontving hij na 36 jaren onafgebroken den lande gediend te hebben, zijn eervol ontslag. Hij vestigde zich sedert ter woon te Poerworedjo en later te Tjilatjap, waar hij den 19den December 1857 overleed.
Zie Tijdschrift van Nederl. Indië, 1858, D. I; Javabode, 2 Jan. 1858; H. de Lange, het Nederl. O.I. leger ter westkust van Sumatra, 1852. 2 D.