[David van Poeliën]
POELIËN (David van), heer van Nieland en Rijsoord, behoorde tot een der deftigste koopmansgeslachten van Dordrecht, waar hij den 12den Julij 1769 geboren werd. Tot den handel bestemd, genoot hij wel geene geleerde, nochtans eene hoogst beschaafde opvoeding. Tot in 1795 was hij, voornamelijk als hoofd van een aanzienlijk handelshuis ten algemeene nutte werkzaam, na dien tijd nam hij ook deel aan het beheer der openbare zaken. In het gemelde jaar werd hij lid van den Hove en hooge Vierschaar van Zuid-Holland, en bekleedde die waardigheid tot aan de ontbinding van dat gemelde collegie, in lentemaand 1811. Sedert 1803 was hij insgelijks lid der stedelijke Regering en meermalen voorzitter er van. Na de vernietiging van ons volksbestaan stelde hij te hoogen prijs op zijne onafhankelijkheid om eenigen post van openbaar bestuur te aanvaarden, doch tegen het einde van 1813 toonde hij zich terstond bereid, als lid van het stedelijk bestuur zijn vaderland op nieuw te dienen. Van 1824 tot 1827 bekleedde hij de burgermeesterlijke waardigheid, ook werd hij sedert 1815 eenige malen tot lid der Staten van Holland verkozen. Hij gaf van zijne vaderlandschliefde bewijzen door in 1813, 1814 en 1815 's lands uitgeputte schatkist geheel vrijwillig met aanzienlijke sommen te ondersteunen. Ook blonk zijne milddadigheid bij vele gelegenheden. Hij was Directeur der Holl. Maatsch. te Haarlem. Lid der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leiden en Ridder van den Nederlandschen Leeuw. Hij overleed den 10den Januarij 1829.
Zie Handel. d. Jaarl. Vergad. der Maatsch. v. Ned. Letterk. 1830, bl. 15 volgg.; Feestv. van 't Genootsch. Pict. 1824. Voorr.