Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 374]
| |
in 1567 uit deze landen te wijken, wilde hij, wegens het aandeel in het Bondgenootschap niet in gevaar komen. Zoodra hij kon, keerde hij naar zijn vaderland terug om voor diens heil te waken. Hij werd niet alleen lid der ridderschap van Holland en verscheen wegens dezelve op de dagvaard van dat gewest, maar werd ook in vele gewigtige zaken gebruikt. In 1577 was hij onder de afgevaardigden der Staten van Holland en Zeeland, om den prins van Oranje te Brussel, in zijne bezigheden bij te staan, en hem verscheidene zaken, Holland betreffende, te kennen te geven, in het bijzonder de noodzakelijkheid om die van Amsterdam tot het aanvaarden der genoegdoeninge, en, om zich aan 's Prinsen zijde te voegen, met allen aandrang te bewegen, te meer, omdat Don Jan van Oostenrijk met listige woorden hen daarvan zocht aftetrekken. In de twee volgende jaren had hij ook de hand in het stuk der Utrechtsche Unie, welke hij ook wegens Holland onderteekende. Toen was hij aangesteld tot kommissaris Generaal van de Vivres en later werd hij Hoog-Heemraad van Rijnland, in welke betrekking hij in 1594 voorkomt. Bij zijn dood, in het jaar 1614, liet hij een zoon na, verwekt uit het huwelijk met Anna van Bergen dochter des heeren van Grimsbergen. Zijn portret door H. Goltzius bestaat.
Zie Van Leeuwen, B. Ill. bl. 165, 768-775; Goudhoeven, t.a.p.; Bor, B. XI, bl. 287, B. XII, bl. 79, B. XIII, bl. 90; Brandt en Paulus, over de Unie van Utrecht, D. I, bl. 20, 23, D. IV, bl. 129; Te Water, Verb. der Edelen, D. III, bl. 232 volgg. |
|