[Andreas Hendrik Johan van der Plaat]
PLAAT (Andreas Hendrik Johan van der), broeder van Engelbert, den 11den Jan. 1761 te Grave geboren, trad reeds op zijn 13de jaar als kadet in militairen dienst, werd in 1778 extra-ordmair ingenieur, in 1784 luitenant der genie, en ging in 1787, tot kapitein bevorderd met den rang van majoor, in Russischen dienst over Hij onderscheidde zich in 1788 in den veldslag tegen de Zweden door beleid en dapperheid en handhaafde zijn verkregen roem in de togten van 1789, 1790, 1791 tegen de Turken. Hij was tegenwoordig bij het veroveren der vestingen Benda, Akkerman, Palanka en Kilia, werd in 1789 tot luitenant-kolonel en chef van een bataillon grenadiers bevorderd, en had een groot aandeel aan de bemagtiging van onderscheidene forten aan den Donan en den sterke vesting Ismaïl, waarbij hij 3 wonden, en waarvoor hij later van Catharina II een gouden degen ontving. Deze schonk hem ook voor zijn heldenmoed in den slag bij Matchin tegen de Turken de Wlademir-orde 4de klasse, en na den vrede, in 1792, werd hij tot ridder dier orde 3de klasse benoemd, en belast met de ontwerpen ter verdediging der zuidelijke gewesten van Rusland en met het bestuur van 't werk aan de haven van Odessa, het bouwen van de vesting Tivarspol aan den Duiester, in 1796 voltooid en welker hoofdkerk naar zijn naam werd genoemd. In dat jaar ontving hij zijne aanstelling tot directeur-generaal van 't departement der genie van Lijfland, en verkreeg in 1797, op zijn verzoek, een eervol ontslag met den rang van generaal-majoor.
In 't vaderland teruggekeerd, vestigde hij zich te Vugt tot 1807, toen koning Lodewijk hem tot inspecteur van den Waterstaat benoemde. Na de inlijving van Holland bleef hij als ingenieur en chef van het Departement der Zuiderzee, te Amsterdam werkzaam, tot in 1813. Toen trad hij als generaalmajoor in Nederlandschen dienst en werd aangesteld tot gouverneur van Breda. Hij verdedigde die vesting, ofschoon slecht voorzien, moedig tegen een aanval der Franschen, uit Antwerpen gerukt. Willem I schonk hem het kommandeurskruis der militaire Willemsorde en benoemde hem in 1815 tot luitenant-generaal, nadat de keizer van Rusland hem in 1814 reeds voor zijne dappere verdediging van Breda tot ridder grootkruis der St. Annaorde had benoemd. In 1815 vertrouwde de koning hem de verdediging van Antwerpen toe, deed hem tot kommandant dier stad en tot kommandant van het 4de generaal kommando benoemen. Hij ontsliep te Antwerpen in 1819.
Zie Kobus en de Rivecourt.