[Jan Pietersz.]
PIETERSZ. (Jan), bijgenaamd Beeldhouwer, naar het vak dat hij te Enkhuizen in het midden der 17 eeuw uitoefende. Van socinianery beschuldigd, was hij verpligt de stad te verlaten, en begaf hij zich naar Amsterdam, waar hij omstreeks 1665 stierf.
Volgens Christophel Sander, verstond hij grondig het Hebreeuwsch.
Hij gaf in het licht:
Schild der christenen tegen alle onschristenen. Amst. 1660, 1671. 4o.
De Hooghste en laatste Bedenckingen over Godt en Goddelycke saacken. Amst. 1661. 12o.
Dialogus over Godt, Godsdienst en H. Schrifture, enz., tusschen een Theologant en Philosooph. Amst. 1666, 1671. 12o.
Antwoordt op de Vraege, die eenige Predicanten en andere my voorstelden, hoe naa ofte verre, deese heedendaagse Jooden met de Christenen over een komen en verscheelen, achter het vorige.
Adams antwoord teegen Joost van den Vondel over Adam in ballingschap. Amst. 1671. 12o.
Hij gaf nog andere werkjes in het licht, waartoe welligt behoort:
Het oprechte gelooven, waare voorbereydinghe van den ouden Simeon, voorgestelt door Joannem Beeltsnyder. Amst. 1659. 12o.
Zie Sander, Bibl. Anti-Trin., p. 160; Benthems, Holl. Kirchenst., Th. I, S. 900; Jocher; Rotermund; Paquot, Mém. T. III, p. 603; Glasius, Godgel. Nederl.