vertrouwd, met hetwelk hij dien rampspoedigen doch roemrijken zeeslag van Bevezier bijwoonde, waarin alle Nederlanders zich uitmuntend van hun pligt kweten, en waarin Pieterson in het bijzonder, door manhaftig den opperbevelhebber der vloot, wiens voorman hij
was, bij te staan en den vijand kloeken tegenstand te bieden, ondubbelzinnige bewijzen gaf van zijne dapperheid.
Bij de overwinning van La Hogne, in welke de Nederlanders en Britten het verlies te Bevezier geleden, luisterrijk vergoedden, was Pieterson niet tegenwoordig, doch verder nam hij deel aan de meeste krijgsverrigtingen van dien oorlog. Zoo bevond hij zich in de vereenigde vloot van 1694 en 1695 in de Middelandsche zee, hielp Barcelona ontzetten. Palamos belegeren en andere ondernemingen tegen den vijand doen. Het volgend jaar was hij tegenwoordig bij de magtige vloot, die de bondgenooten in zee bragten, waarmede St. Martin en Olinne beschoten werden. Tot belooning zijne getoonde pligtsbetrachting benoemde koning Willem hem tot schout bij nacht van de Maze, en vier jaren later tot vice-admiraal van het Noorder-Kwartier. Bij het uitbreken van den derden Franschen successie-oorlog, voerde hij bevel in de vloot, die nevens de Britten te vergeefsch een aanslag op Cadix beproefde, en hielp hij met haar het Fransch eskader en de Spaansche galjoenen in de baai van Digos veroveren en verbranden. In 1705 werd hem het gebied over een eskader in de Noordzee opgedragen. Drie jaren later voerde hij het gebied over een dergelijk eskader, bij welke beide gelegenheden Pieterson op nieuw blijken gaf, dat hij berekend was voor de aanzienlijke betrekking, welke hij vervulde, door eerst den handel en zeevaart tegen den overlast der Franschen te beschermen, en daarna binnen Duinkerken den vijand afbreuk te doen. Geen wonder, dat hij toen door den dood van Philip van der Goes, vice-admiraal bij de Maze, die betrekking was opengekomen, hij daartoe bevorderd werd en vier jaren later tot de waardigheid van luitenant-admiraal bij het collegie van het Noorder-Kwartier.
Hij bleef deze waardigheid vervullen tot zijn dood, welke den 13 Julij 1722 op zijn hofstede Polanen, bij Monster, voorviel. In de kerk van welke gemeente vermoedelijk door een zijner bloedverwanten, ter zijner eere eene fraaije grafstede werd opgerigt, door Dirk Seunties in marmer gehouwen, welke nog aldaar gezien wordt en prijkt nevens dat van een zijner neven den viee-admiraal Jacob Jan Pieterson.
Zie J.C. de Jonge, Geschied. v.h. Neerl. Zeew., D. IVa, bl. 196, IVb bl. 100, 209, 399, 463, 489, 502, 513, 558, 563 (over het geslacht) bl. 502-507.