[Jean Franç. le Petit]
PETIT (Jean Franç. le). Hij was in 1577 griffier van Bethune in Artois, en had veel deel in het opwerpen van het kasteel, hetwelk die plaats in teugel hield. Tusschen 1595-1598 was hij notaris te Middelburg in Zeeland, doch vond hierin geen genoegzaam bestaan, dat hij door de uitgave van geschiedkundige werken trachtten te verbeteren. Hij nam dan de Hollantsche, Zeelantsche, Vryeslantsche ende Utrechtsche Chronick voor zich, voegde daarbij eene Geldersche en Zutphensche chronyk en besloot het een en ander in het Fransch over te zetten, en tot op zijnen tijd te vervolgen. Daar hij voor dit werk geen uitgever kon vinden, wendde hij zich bij request aan de Staten van Holland. Zeeland, West-Friesland en Gelderland, met verzoek ‘dat het hen believe hem te beloonen en te accordeeren in deselve costen pro rato te concurreeren,’ 'tgeen hem schijnt toegestaan te zijn, althans het werk verscheen in 1601 in het licht onder den titel:
La grande chronique ancienne et moderne de Hollande, Zeelande, Westfrise, Utrecht, Frise, Overyssel et Groeningen, jusques à la fin de 1600, recueillie tant des histoires des dites Provinces, que de divers autres auteurs par Jean François le Petit. Dordrecht 1601. 2 vol. folio. Naderhand tweemaal in Frankrijk herdrukt en in het Engelsch overgezet. In dit werk is zijn portret, als kniestuk, door C. van Sicheri.
Het eerste deel is slechts eene vertaling der groote Devisie Chronyk en eenige dergelijke, met bijvoeging en weglating van het een en ander. Doch het tweede deel, beginnende met 1556, is met meer zorg en naauwkeurigheid bewerkt. De bloedige zeeslagen van 1572-1574 en hetgeen er mede in verband staat, beschrijft hij naauwkeuriger dan iemand der overige geschiedschrijvers.
Behalve deze chronyk heeft men van Le Petit in 1615, door zijn zoon te Arnhem uitgegeven, Nederlandts Ghemeenebeste, bestaende in Staeten, soo alghemeene als byzondere van 't Hertoghdom Gelre enz. in 't breede beschreven met alle haere Steden, Sterckten, Vestingen ende aenmerckelijkste plaetsen, vergeleken met die van de Switsersche cantons, inhoudende de oirsaecken en de redenen, die beide beweeght hebben, het jock van 't Huys van Oostenrijck te verwerpen, ende van haeren hals af te schudden. langw. 4o. Dit werk komt ook voor onder den titel van Eygentlyeke Beschryninge der Vrye Ned. Prov. Met de afbeeldingen der Steden Vlecken enz. Met gezigten op een aantal steden er tusschen, zonder plaat of jaar op den titel. Opgedragen aan de Staten-Generaal.
P. Paulus en Paquot hebben in hunne hier onder aangehaalde werken den inhoud opgegeven.
Zie Pars, Naamrol, bl. 58-60; F. Loeri Chron. Belg. III, bl. 609; van Hasselt, Geld. Maandw. D. II, bl. 407-409; v. Wijn,