Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Antoine Perrenot]PERRENOT (Antoine), kardinaal van Granvelle, minister van Karel V en van Philippus II, den 20sten Augustus 1517 te Besançon geboren, achtereenvolgend bisschop van Arras, aartsbisschop van Mechelen, van Besançon, en kardinaal, was niet van zulk een lage geboorte als zijne vijanden hebben verspreid, en geenszins de kleinzoon van een hoefsmid, gelijk sommige schrijvers, en onder dezen Strada, willen. Zijne familie, van Ornans, eene kleine stad in Franche-Comté of Opper-Bourgondië, waar zijne voorouders overheids- en andere stedelijke ambten bekleedden, oorspronkelijk, verplaatste zich naar Besançon. Zijn overgrootvader | |
[pagina 198]
| |
was in 1482 burgvoogd van Ornant. Zijn vader, Nicolaas, was baljuw van Ornant, advocaat des konings en vervolgens raadsheer in het parlement van Dôle. Hij was een kweekeling van Mercurius d'Arbois, mede uit Franche-Comté en een Piemontezer van geboorte, kardinaal en minister van Karel V, die hem tot graaf van Gattinara verhief, vervolgens genoegzaam bekend in de geschiedenis, en als kardinaal overleden. De graaf van Gallinara zorgde voor zijne bevordering, trok hem in het ministerie, en droeg hem de aanzienlijkste bedieningen op. Hij werd in de gewigtigste onderhandelingen gebracht, en verkreeg het vertrouwen van den keizer. Hij was bij het kongres van Calais, over de zaken van het rijk, en te Trente, bij de opening der kerkvergadering. Allengskens werd hij de plaatsvervanger van Gallinara, en verkreeg, bij diens overlijden, bijna al zijne waardigheden en bewind en stierf in 1550 op den rijksdag te Augsburg. Antonie was de oudste zoon van 14 kinderenGa naar voetnoot1). Voor de kerk bestemd, werd hij reeds in zijne kindsheid met prebenden voorzien, studeerde aan de hoogescholen van Parijs, Dôle, Padua en Leuven, niet alleen in de godgeleerdheid en de regten, maar ook in de geschiedenis en fraaije letteren. Hij sprak en schreef vijf talen, en werd nog zeer jong door zijn vader aan het hof gebragt, en daar hij een vlugge en schoon gevormde knaap was, had hij het geluk den keizer te bevallen, die hem in den ouderdom van 23 jaren, het bisdom van Arras schonk, hem in de gewigtigste zaken gebruikte en zich van hem op zijn veelvuldige reizen deed vergezellen. Hij vergezelde zijn vader op den rijksdag te Worms en Regensburg, waar beide onderhandelaars vergeefsche pogingen aanwendden, om de ontstane godsdienstige onlusten te dempen. Ook woonde hij het concilie van Trente bij en zocht hier de Christenheid voor den oorlog tegen Frankrijk te winnen. Toen de Protestanten, na den slag bij Mühiberg, den vrede begeerden, werd hij met het opmaken der voorwaarden belast, en misleide den landgraaf van Hessen, wien men zijne vrijheid verzekerd had, terwijl hij tevens den Protestanten Cotsnitz, bij verrassing ontnam. In 1550 werd hij staatsraad en bewaarder van het rijkszegel. Inmiddels duurden de onlusten in Duitschland voort en hadden de Protestanten den keizer te Inspruck bijna gevangen genomen; doch hij ontsnapte bij nacht, en werd door Perrenot vergezeld. Na het Passauer verdrag, dat kort daarna Duitschland redde, bragt hij het huwelijk van Don Philips met Maria van Engeland tot stand, dat Spanje's | |
[pagina 199]
| |
magt tot het hoogste toppunt moest brengen. Dat oogmerk werd wel verijdeld, daar Maria kinderloos stierf, doch hij had door zijn betoonden ijver de gunst van Philips gewonnen, die hem, als een eerste bewijs hiervan, de beantwoording der redevoering opdroeg, die Karel V, bij het afdanken der standen van Vlaanderen hield. De wapenstilstand van Vaucellas had wel voor 5 jaar den oorlog tusschen Frankrijk en Spanje geeindigd, doch Hendrik IV verbrak hem en oorloogde ten laatste niet ongelukkig; weshalve Perrenot onderhandelingen aanknoopte, en in 1559 den vrede te Câteau-Cambresis onderteekende. Philips verliet hierop hoogst ontevreden het onrustige Nederland en liet Margaretha van Parma als landvoogdes en Perrenot als haar staatsdienaar achter. In dezen post moest hij den haat van het volk, dat alle gestrenge maatregelen en de ongunstige indrukken, die den koning bijbleven tegen de voornaamste heeren der Nederlanden, aan zijne inblazingen toeschreef, ondervinden, terwijl zijne vijanden bij Philips voorwendden dat zijne zwakheid en toegeeflijkheid den voortgang van de hervorming begunstigde; doch de koning kende de talenten van zijnen minister beter, en benoemde hem tot aartsbisschop van Mechelen. Hij had den geest en het karakter van den koning goed bestudeerd, zoodat hij diens ondoorgrondelijke gezindheid doorgrondde en zijne meening wist te raden. Hij kende den godsdienstijver dien Philips II altoos met zooveel vertooning deed uitblinken en beliefde hem daarin door zijne plannen en ontwerpen, die het meest geschikt waren om te behagen aan den geest van gestrengheid en dwingelandij, tot welke de vorst van nature geneigd was. Van daar die nieuwigheden in zake van godsdienst en staat, aan welker vorming men zonder ophouden arbeidde. Zijn ijver in het op nieuw bijeenroepen der kerkvergadering te Trente en andere dienstbetooningen, verwierven hem den kardinaalshoed. Men wil dat Pius IV hem dien, op verzoek van Margaretha van Parma, schonk, doch dat hij de teekenen zijner waardigheid niet wilde aanvaarden, alvorens hij de koninklijke toestemming had verworven. Zich (volgens van der Vijnckt) aanzienlijke schatten in 's keizers dienst verzameld hebbende, kocht hij de heerlijkheid van Granvelle, in het graafschap Bourgogne, of het France-Comté, waarnaar hij zich voortaan kardinaal van Granvelle noemde. Het blijkt echter, dat niet hij, maar zijn vader zulks deed. Intusschen lieten zijne vijanden niet af hem door allerlei beschuldigingen te vervolgen, en wisten zelfs Margaretha tegen hem in te nemen, waarvan het gevolg was, dat hem Philips bevel gaf in 1564 naar France-Comté terug te kee- | |
[pagina 200]
| |
ren. Hier leefde Granvelle, ofschoon Margaretha, die zijn gemis spoedig gevoelde en op zijne terugkomst aandrong, vijf jaren lang onder aanhoudende studiën en in het gezelschap van geleerden, en woonde het Conclave bij, waarin Pius V tot Paus werd verkoren. In 1570 zond Philips hem naar Rome om met den paus en de Venetianen een verbond tegen de Turken te sluiten. Deze bedreigden Napels en de kardinaal werd als onderkoning derwaarts gezonden, waar hij niet slechts de doelmatigste middelen tot verdediging, maar ook de uitmuntendste verordeningen, voor de inwendige welvaart daarstelde. Nog grootere voordeelen had Napels van hem kunnen verwachten, toen hij naar Spanje ontboden werd, om een soort van regentschap uit te oefenen, terwijl de koning bezit ging nemen van Portugal, na den dood van den kardinaal Hendrik. Had hij met vele moeijelijkheden te worstelen gehad in zijn onder-koningschap van Napels, hij ontmoette er wederom in Spanje, gedurende zijn regentschap, toen hij voorzitter was van den hoogen raad van Italië; het ging hem even zoo in zijn aartsbisdom van Besançon, dat hij in 1585 verkreeg. Hij was, hoe men over hem moge oordeelen, een groot staatsman, waarvan o.a. het door hem gesloten huwelijk tusschen de infante Katharina en den hertog van Savoye, een meesterstuk van staatkunde, waardoor de oogmerken van Frankrijk omtrent Milaan krachtdadig werden gedwarsboomd, ten bewijze strekt. In Nederland hield men hem voor gierig en staatzuchtig, zelfs werd hij verdacht gehouden, dat hij den koning had aangezet, om zich door den paus van den eed te doen ontslaan, tot het handhaven van 's volks voorregten bij het aanvaarden der regering gedaan. Vrij zeker is het, dat hij 's vorsten oogmerken, om een onbepaald gebied over de Nederlanden te voeren, bevorderd heeft, waartoe hij alle edelen en raden, die het niet met hem eens waren, buiten bewind trachtte te houden. Hij was een driftig vervolger der protestanten, 'tgeen hem bij dezen zeer gehaat maakte, zoodat sommigen hem waardig oordeelden, gegeeseld of gesteenigd te worden. Een zijner biografisten geeft de volgende karakterschcts van hem: ‘le cardinal de Granvelle était un homme d'un grand sens, d'un esprit aussi pénétrant que solide, qui avoit des vuës sures et étendues, autant de fermeté que de prudence. Il était d'un caractère complaisant, sans flatterie, sensible aux injustices, et les tachant dissimuler, mais sans trahison; fidèle aux devoirs de l'amitié, bon par temperament et par principes, mais cruel par zèle, attaché a sa réligion et à son roi, mais se prétant un peu trop aux principes du patriotisme Espagnol.’ Na over Alva, Toledo en andere raden van Philips gesproken te hebben, zei de Venetiaan- | |
[pagina 201]
| |
sche gezant Suriano: ‘Zoodanig zijn de zuilen op welke die groote machine rust, zoodanige de menschen van welke het gebied van de halve wereld afhangt. Maar geen van allen, ja zelfs allen te zamen, kunnen tegen den bisschop van Arras niet opwegen, die, door zijn juist oordeel en geoefendheld in de behandeling der zaken, de kloekste is bij het beleid van groote ondernemingen, die hij meest met vaste hand regelt en met den meest volhardenden ijver ten uitvoer brengt.’ John Lothrop Motley schreef nopens hem: ‘There was no doubt as to his profound and varied learning, nor as to his natural quickness and dexterity. He was ready-witted, smooth and fluent of tongue, fertile in expedients, courageous, resolute. He thoroughly understood the art of managing men, particularly his superiors. He knew how to govern under the appearance of obeying. He possessed exquisite tact in appreciating the characters of those far above him in rank and beneath hem in intellect. He could accommodate himself with great readiness to the idiosyncrasies of sovereigns. He was a chameleon to the hand which fed him. In his intercourse with the king, he coloured himself, as it were, with the king's character. He was not himself, but Philip; not the sullen, hesitating, confused Philip, however but Philip, endowed with eloquence, readiness, facility.’ Hij beminde de letteren, moedigde die aan, en lokte den geleerde Arius Montanus uit Spanje, om den antwerpschen polyglot-bijbel, onder zijn opzigt, uit te geven, dat hij met een goeden uitslag volbragt. Hij overleed te Madrid den 21sten September 1586 aan een slepende koorts, in den ouderdom van 70 jaren. Zijne brieven en staatspapieren, en die hij had weten magtig te worden (de voordragten van Joachim Hopperus, die in het laatst van zijn leven in Spanje bij Philips II minister of referendaris voor de nederlandsche zaken was, met de eigenhandige apostillen van den koning) worden nog steeds bewaard in de openbare bibliotheek te Besançon en maken 80 boekdeelen uit. Deze gewigtige papieren zijn in de XVIIe eeuw gerangschikt, nadat men ze uit zolders en kruidenierswinkels, waar van depêches peperhuizen werden gemaakt, nog even bij tijds had gered. De abt Boisot schreef er in les Memoires de l'Académie een brief over, en de Benedictijner D. Grappin in 1787 eene belangrijke Memorie, maar die, welligt ook door het tijdstip der uitgave, bijna onbekend is gebleven. Von Raumer heeft zich, voor hetgeen hij in zijne Historische Briefe mededeelt, enkel, naar het schijnt, van een analyse der Benedictijnen, op de koninklijke bibliotheek te Parijs aanwezig, bediend. De abt Boisot gaf zijne Lettres et Me- | |
[pagina 202]
| |
moires in 35 deelen in folio in het licht; dom. Berthod heeft er in twee deelen in 4o. een analyse van gegeven. Sedert 1834 hield zich eene commissie, benoemd door Guizot, toen minister van het openbaar onderwijs, bezig met de uitgave zijner Memoires. Tusschen 1841-1852 zagen IX deelen onder den heer Weiss het licht. De 80 deelen in fol. zijn op de volgende wijs gerangschikt Memoires et Correspondance de Granvelle. 33 vol. Apologie de Charles V. 1 vol. Lettres à M. Vergy. 2 vol. Ambassade de J. de Saint Mauris, en 1544, 1 vol. Amb. de San Renard. 5 vol. Amb. de Thomas de Chantonnay. 9 vol. Corresp. de Champigney. 9 vol. Lettres de Joachim Hopperus. 7 vol. Corresp. de Maximilien Morillon. 9 vol. Corresp. du Prieur de Bellefontaine. 3 vol. Corresp. de divers hommes d'Etat. 4 vol. In 1580 verschenen te Antwerpen: Afgheworpene Brieven van den Cardinaal van Granvelle, ende van den President Fonck ghescreven aan sommige personagien van de malcontenten, en twee jaren later terzelfder plaatse: Afgheworpen Brieven van den Cardinael van Granvelle ende andere. Overgheset in de Hedendaghsche Spraecke ut de Originele Copyen. Zij kwamen onder den titel van Lettres interceptées ook in 1580 en 1582 te Antwerpen in het licht. Beide verzamelingen bevatten vele merkwaardigheden voor de Nederlandsche geschiedenis van dien tijd. Zijne zinspreuk was Durate.
Zie Histoire du Cardinal de Grandvelle, Archiv. de Besançon, Vicerois de Naples etc. par M. Couchetter, Censeur royal, 1761; Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne par M.D**** S.D.H** (a Louvain 1760) 1 partie, pag. 62, 63; Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, p. 17-19; Hopperus, Recueil des troubles des Pays-Bas, p. 35; Les subtils moyens par le Cardinal Grandvelle avec ces complices inventez pour instituer l'ubhominable Inquisition avec la cruelle observations des Placatsz contre ceulx de la Religiron. Pour ainsy dessus les Empereurs, Roys, Seigneurs Nobles et toute Temporalité dominer et ce faire prier et adorer. Desquelsz les Nobles du Pays-Bas avec les Payssans et Nobles, Seigneurs, leurs aliez advertizont avec bonne et juste raison allencontre opposez; Memoires pour servir a l'Histoire du Card. de Granvelle par un Religieu Benédictin de la Congregation de Saint Vaine. (Dom. Prosper l'Evesque). Paris 1753. 2 vol.; Nouveau Dict. Hist.; Weiss, Biogr. Univ.; Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Orange-Nassau. Prem. Serie. (Ind.); Kervyn de Volkaersbeke, Un mot sur Granvelle, in Mess. Belg. T. XVIII, p. 385; Gachard, Corresp. de Philippe II; Desmet, Hist. de la Belg. T. II, p. 9, 12, 31, 119; Saxe, Onom. lit. T. III, p. 393; Museum Mazzuetiellianum, T. I. p. 48-50, 57, 59, 141, Tab. LXXXVI, No. II-IV, Tab. LXXXVII, No. I-III ad p. 385; Foppens, Bibl. Belg. T. I, p. 85, 86; Bibl. Bun. T. III, Vol. I, p. 48; M. ab Isselt, Sui temporis historia, p. 4, 6, 7, 13, 14, 853 seq. 871 seq.; Strada, de Belle Belg. (Index); Burgundius, Hist. Belg. p. 17, 53, 54; Sarpiio, Hist. Concil. Trid., lib. VI, p. 719-720; Burman, Analect. Belg. T. I, p. 122, 123; Hoynck van Papendrecht, Anal. Belgic. (Indices); Bor; van Meteren; Hooft; Bentivoglio, R. Dinothus, (De bello civiti Belgico - Spieghel der gedenckw. Oorl.); Pedro Cornejo (Historia di Flandra, libr. | |
[pagina 203]
| |
X); Calos Coloma, (Los Guerras de los estados); Vincentius Alvarez (Relaçion del Camino del Principe D. Felippe); Wagenaar; van Wijn; Ceresier; Bilderdijk; Groen van Prinsterer; Arend; Neuyen; Moreri; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Woordenb. der Zamenl.; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Brandt, Hist. der Ref. D. I, bl. 230, 238, 255, 259; Chron. v. Vlaanderen, D. III, bl. 270; Carion, Chronyk, B. VII, bl. 173; Sent. van Alva, bl. 83-86; Beaufort, Lev. v. Willem I, D. I, bl. 214, 215, 307, 321, 322, 339, 842, 343, 364, 545, 546, D. III, Inl. bl. LXXXV; Te Water, Verbond der Edelen, D. I, bl. 15-25, D. III, bl. 420, 427; D. IV, bl. 395; van Kampen, Vad. Karakterk. D. I, bl. 290, 295; van der Vynckt, Nederl. Beroerten, D. I, bl. 169 volgg.; J.F. Willemz, Echo van 1566, Schimpdicht op Granvelle, in Belg. Mus., D. II, bl. 385; Nijhoff, Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudhk., D. I, bl. 165 volgg., Aankond. en berigt. D. V, bl. 53; D. VII, bl. 14; D. VIII, bl. 45-48, 71; Scheltema, Staatk. Nederl., Levens van ber. man. en vrouw. D. IV, bl. 40-59; Collot d'Escury, Holl. roem, D. II, bl. 31; Chron. v.h. Hist. Genoots. D. II, bl. 49, D. III, bl. 36, 41, D. IV, bl. 198; van Loon, Hist. penn. D. I, bl. 48-50, 57, 59, 141; P.O.v.d. Chijs, de Munten der Bisschoppen van de Heerl. en de stad Utrecht, bl. 267; Kist en Roijaards, Archief (Serie II), D. III, bl. 479; Letteroef. 1782, St. II, bl. 329; Konst- en Letterb. 1805, No. 47, 50; Nav. D. VI, bl. 326; Muller, Cat. v. portr.; Bauer, Hwbuch; Raumer, Hist. Briefe, Th. I; J.L. Motley, The rise of the Dutch Republ. p. 66, 67; Joannes Saccus, Orat. funebr. de laudibus A.P. Card. Granv. Antv. 1586. 8o.; Pierre Philippe Grappin, Mém. historiq. ou l'on essaye de prouver, que le Cardinal de Granvelle n'eut point de part aux troubles des Pays-Bas dans le XVI siècle. Besanc. 1788. 8o.; E.C. de Gachard, Philippe II et Granvelle, Brux. 1842. 8o.; Berthod, Analyse des Papièrs de Granvelle; Observ. Crit. sur l'Hist. du Card. de Granvelle (Journal Encyclop. 1761, T. V); Desmolets, Contin. des Mem. et Lett. T. IV, p. 26; Juste, Hist. de la revol. des Pays-Bas sous Philippe II. 1856; Schiller, Hist. du Soutèv. des Pays-Bas; trad. Châteaugiron, L. II, Th. I; Bulletin de la Soc. de l'hist. du Protestantisme. Francais. 1855, p. 196; Papiers d'Etat du Card. de Granvelle, Introd.; Prescott, History of Philips II; Louis Lecour, in Nouv. Biogr. Gener. (Perrenot), Biogr. Univ. (Granvelle); Uffenbacchii, Commerc. Epist. p. III, Comment. de studio Uffenb. p. XLII; Jöcher; Rotermund. |
|