Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Johan Adriaan van de Perre]PERRE (Mr. Johan Adriaan van de), Heer van Nieuwveen en Welsinge, zoon van J. van de Perre, raad in de vroedschap en schepen der stad Middelburg, overleden in 1749, en van vrouwe C.O. Steengracht, overleden in 1775, werd den 25sten December 1738 te Middelburg geborenGa naar voetnoot1). Na het eindigen zijner letteroefeningen op Leydens hoogeschool, verkreeg hij den eertrap in de beide regten, met eene eene dissertatie de homicidio sui ipsius (L.B. 1757). Een gedeelte van dit en het gansche volgende jaar (1758) werd met reizen door een aanmerkelijk deel van Frankrijk en Zwitserland doorgebragt. In 1760 verbond hij zich in den echt met jonkvrouwe Jacoba van den Brande, van moeders zijde afkomstig uit het geslacht van Maria van Reigersbergh. Kort na zijne terugkomst in zijn vaderland werd hij tot kiesheer en in 1762 tot raad in de vroedschap zijner geboortestad verheven, verwierf deel aan het bestuur der O.I. Maatschappij en in 1768, het 30ste zijns ouderdoms, droeg hem Willem V de gewigtige post op hem als eersten edelen van Zeeland in de hooge staatsvergaderingen, te vertegenwoordigen. Na tien jaren het belang des vaderlands aan het hoofd der provincie Zeeland getrouw en onvermoeid behartigd te hebben, wettigden hem de omstandigheden en riep hem | |
[pagina 197]
| |
zijne gencigdheid om zich aan den last der staatszorgen te onttrekken en ambteloos voor zichzelven te leven. Hij wijdde zich sedert aan wetenschap en kunst, vooral aan de godgeleerdheid en proefondervindelijke wijsbegeerte. Bij de eerste had hij J.H. van der Palm tot gids en leidsman. Van zijne bedrevenheid in de proefondervindelijke wijsbegeerte is een gedenkteeken aanwezig in een kunstwerktuig, onder zijn oog en op zijne kosten zaamgesteld, waarin de loop der planeten en de beweging van ons gansche zonnestelsel met de meest mogelijke evenredigheden zijn uitgedrukt, wel ten deele, in navolging van anderen, maar met veel grooter naauwkeurigheid, en door verscheiden ontdekkingen meer volmaakt dan eenig ander kunststuk van dezen aard, later door zijne weduwe aan het Middelburgsche departement van het Zeeuwsch Genootschap ten geschenke gegeven. Hij was een der stichters en begunstigers van dit departement, beschermde de Akademie van Teeken- en Bouwkunde aldaar, en stichtte in 1785 een Natuurkundig Genootschap en later het Middelburgsche Museum. Hij overleed in 1790 en had een lofredenaar in J.H. van der Palm, die den 26sten November 1790 een lofrede op hem hield in de vergadering des Middelburgschen Departements van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, te vinden in het XVe deel der Verhandelingen van het Genootschap en onder de Redevoeringen en Verhandelingen van J.H. van der Palm. Amst. 1810.
Zie Scheltema, Staatk. Nederl.; Beets, Lev. en Kar. v.H.v.d. Palm; Kobus en de Rivecourt. |
|