Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 172]
| |
beschrijving van dezen generaal-majoor, op den 31sten Mei 1857 te Arnhem overleden. ‘Geboren den 30sten Januarij 1795, te Schiedam, werd hij reeds op 2 Mei 1801, dus op een leeftijd van 6 jaren, benoemd tot cadet bij de marine; op den 1sten Julij 1810 tot vlaggejonker en op 12 Dec. 1810 tot adspirant der 1ste klasse. Hij hielp, onder de bevelen van den admiraal Verhuell, in 1813 de forten aan den Helder tegen de Engelschen verdedigen, werd na de omwenteling in Januarij 1814 als tweede luitenant bij de artillerie geplaatst, woonde als zoodanig de belegering van Naarden bij, en werd den 1sten Maart 1815 tot 1sten luitenant bij de artillerie benoemd. In Julij 1819 ging hij bij de Oost-Indische artillerie over, werd in 1820 tot kapitein, in 1828 tot majoor en in 1832 tot luit. kolonel benoemd. Bij zijne terugkomst van verlof in 1834, werd hij belast met het commandement van het personeel der artillerie van het Indische leger, en korten tijd daarna met de functie van waarnemend chef van den generalen staf, welke functie aan hem, in November 1836, met den rang van kolonel, definitief werd opgedragen. In 1851 als generaal-majoor gepensioneerd, heeft hij, gedurende zijne laatste levensjaren, geen oogenblik opgehouden, de belangen van het Indisch leger voor te staan, en zijne pogingen zijn gewis niet zonder uitwerking gebleven. De persoonlijke vriendschap van zijn hoogvereerden chef, den Hertog van Saksen Weimar, was voor hem eene groote voldoening, en herhaaldelijk ontving hij daarvan bewijzen. Wanneer het leger van Ned.-Indië eens een geschiedschrijver vindt, dan zal, onder de verdienstelijke mannen van dat leger, de generaal-majoor J. Penning Nieuwland eene der eerste plaatsen innemen.’ Part. berigt. |
|