[Petrus Peckius]
PECKIUS (Petrus), ridder, heer van Bouchoute, eerst raad te Mechelen, daarna lid van den geheimen raad en overste regter in krijgszaken, eindelijk kanselier van Brabant, raadsheer van staat, afgezant van keizer Matthias aan koning Hendrik IV. Peckius werd ook, in Maart 1621, tegen het eindigen van 't bestand, van wegen de Aartshertogin naar 's Hage gezonden, te Delft met steenen geworpen, doch te 's Hage met 7 koetsen ingehaald. Hij was een uitstekend regtsgeleerde en een beoefenaar der Latijnsche poëzy.
Hij schreef:
Votum pro studiis humanitatis. Antv. 4o., door Georg. Uwenus, Secretaris van Antwerpen, later raadsheer in het hof van Brabant, in het licht gegeven. Hij overleed 1625. De senaat Laurentius Uwenushield een lijkrede op hem.
Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 757; Foppens, Bibl. Belg. T. II, p. 1001; La Rue, Gel. Zeel. bl. 191; Propositie ghedaen van den Amb. Peckius in de vergaderinge van de E. Hog. Mog. Staten Generaal, met het antwoordt der Hooch-ghemelte Heeren op ten 25 Maert 1621. Hier is noch by ghevoecht den Brief van Credentie van die Erts-Hertoghen aen de HH. Mog. Staten Generael. Delft, 1621; Aenmerckinge op de propositie van den Amb. Peckius, inhoudende een kort