[Joh. Corn. de Pauw]
PAUW (Joh. Corn. de), beroemd philoloog, geboren te Utrecht, omtrent den jare 1680, was kanunnik van St. Jan, beoefende de Grieksche en Latijnsche letterkunde en gaf verschillende geschriften in die talen in het licht. In 1711 verdedigde hij onder den naam van Philargyrius Cantabrigiensis, Johannes Clericus, wiens verbeteringen op de Fragmenten van Menander en Philemon, Richard Bentley, onder den naam Phileleutherus Lipsiensis, had aangevallen. Jacobus Philippus d'Orville heeft Pauw zeer mishandeld in zijn Critica Vannus in inanes Pavonis paleas. Amst., 1737, een werk van 6 à 700 bladzijden in 4o., 't geen aanleiding tot een bitteren pennenstrijd heeft gegeven. De beroemde Toup nam geen deel aan de minachting, waarmede zekere schrijvers Pauw behandelden en Chardon de la Rochette merkt aan, dat men verkeerd deed, van hem te behandelen, ‘d'homme médiocrement savant,’ doch verwijt hem ‘son peu de modestie et ses formes dures et tranchantes.’ Hij overleed in 1749.
Hij schreef:
Diss. de aleâ veterum. Ultraj. 1728. 8o.
Enchiridion Hephaestionis. Traj. 1726. 12o.
Horapollinis hieroglyphica, gr. et lat. Ibid. 1727. 8o.
Phile de animalium proprietate, ex prima edit. Arsenii restitutus. Ibid. 1730. 8o. gr. et lat.
Anacreontis odae et fragmenta Ibid. 1732. 4o.
Q. Calabri praetermissorum ab Homero libri XIV. Graec. c. vers. lat. et emendat. Laur. Rhodomanni et Claud. Dausqueii, curante J.C. de Pauw. L.B. 1733. 8o.
Theophrasti characteres ethici Gr. cum notis. Traj. 1737. 8o.
Aristaeneti epist. Gr. c. vers. Lat. Ibid. 8o.
Aeschyli Tragoediae superstites, Graece, in eas Scholia et deperditarum fragmenta, cum vers. Lat. et notis. Hagae Comit. 1745, 4 maj. 2 vol.
Notae in Pindari Olymp. Ultraj. 1748.
Eclogae nominum et verborum Atticorum Phrynichi cum