raad van Staten en den kamerheersleutel, die de vorst vervolgens aan zijn neef van Pallant van Eerde gaf. Hij liet zich echter de koninklijke benoeming van administrateur en vervolgens van commissaris generaal van 's Rijks waterstaat welgevallen en bewees in die betrekking, tijdens den rampzaligen watersnood van 1808, met onverpoosden ijver gewigtige diensten. Na de inlijving keerde hij tot het ambteloos leven terug, en kon niet besluiten den hem door Napoleon aangeboden post van sous-prefect te Tiel onder den toenmalige prefect van Gelderland, Andringa de Kempenaer, te aanvaarden.
Naauwelijks had Willem I den vaderlandschen bodem betreden, of hij gaf aan van Pallant de keus uit drie hoofddepartementen, dat van 's Rijks waterstaat, 's Rijks domeinen en 's Rijks posterijen. Hij, wiens gezondheid als chef van het eerste veel geleden had, koos het laatste en werd alzoo het eerst algemeene hoofd van dit belangrijk departement in ons vaderland. Die werkkring was hem welgevallig en terwijl hij allengs in vele verkeerdheden voorzag, bragt hij een volledige hervorming van het postwezen tot stand, eene organisatie, die bij toenemende ontwikkeling met een gelukkig gevolg tot aan de wet van 1830 heeft gewerkt. Maar naauwelijks was dit werk verrigt, of koning Willem I plaatste hem aan het hoofd der protestantsche en andere eerediensten, uitgenomen de Roomsch-Catholieke. Drie en twintig jaren bleef hij in die betrekking werkzaam, genoot hij het vertrouwen des konings, bewees hij belangrijke diensten en stond hij in hooge achting bij de leeraren. In het einde van 1840 zich, onder de nieuwe regering te oud gevoelende, om een nieuw tijdperk in te treden, werd hij onder dankbetuiging voor bewezene diensten eervol ontslagen. Het is geensins onze taak, van Pallant's verdiensten in die betrekkingen, noch als Minister van Justitie, waartoe hij 1830 ad interim benoemd werd, noch als staatsraad, noch in eene andere politieke waardigheid, die hij mogt bekleed hebben te schetsen. Genoeg zij het thans te melden, dat hij in deze de goedkeuring van zijnen koning mogt wegdragen, die hem tot zijn kamerheer en tot commandeur der orde van den Nederlandschen leeuw benoemde. Regtens kon hij ook het commandeurskruis der Teutonische of Duitsche orde, balye van Utrecht, dragen, welker vergaderingen te Utrecht hij jaarlijks getrouw bijwoonde.
Van Pallant was gelijk zijn voorouderen, een vurig aanhanger van het huis van Oranje. Reeds als student stond hij aan het hoofd eener Oranjegezinde partij onder zijne makkers, hij deelde in 1795 in al de rampen, die over de vrienden van dit huis waren uitgestort. Geheel zijn leven door bleef