Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes Fredericus Wilhelmus Pagenstecher]PAGENSTECHER (Johannes Fredericus Wilhelmus), broeder van den vorige, werd den 23sten Julij 1686 te Duisburg (volgens Adelung 25 Julij te Steinfurt) geboren, was drie jaren lang kweekeling aan de hoogeschool te Bremen, vertrok vandaar 1701 naar Groningen, waar hij op teederen leeftijd (1705) tot doctor in de wijsbegeerte en regten werd bevorderd. Twintig jaren oud (1707) werd hij hoogleeraar in de regten te Marburg, spoedig daarna in de regten, wijsbegeerte en letteren te Steinfurt, waar hij nog daarenboven den post van regeringsraad (1720) bekleedde. Den 11den Julij 1720 werd hij te Harderwijk beroepen, en aanvaardde 13 Junij 1721 als gewoon hoogleeraar zijne nieuwe betrekking met eene oratie de lege regia Apostoli Jacobi. Deze en zijne eerstvolgende rectorale rede de Christo in forma servi bevestigen Schröder's getuigenis, dat hij in zijn studententijd almede zich op de godgeleerdheid heeft toegelegd. Weldra werd hij geroepen om ook de Akademie met zijne kennis der oude letteren te dienen, immers reeds in October 1720 werd hem de taak opgedragen om in het laatstgenoemde vak, door Rungius vertrek openstaande, lessen te geven. Hetzelfde onderwijs werd hem op nieuw toevertrouwd, toen eenige jaren later Sieben naar Amsterdam was verhuisd. Hij legde zijne leerlingen niet slechts de instituten en pandecten uit, maar gaf ook onderwijs in het leenregt en in de staatsleer of politica. Zoo hoog schatten hem zijne leerlingen, dat de meesten hem levenslang als een tweeden vader bleven beminnen. Viermaal (1723, 1728, 1735 en 1741) bekleedde hij het rectoraat en sprak bij die gelegenheid de Christo etc. - pro Divino vicariatu Principum (een pleidooi) - de Dominio eminenti - de imperio in imperio. Hij overleed 2 Nov.Ga naar voetnoot1) 1744, bij zijne echtgenoote, Sara Pasor, kinderen in geen ruime omstandigheden nalatende.
Hij schreef en gaf in het licht:
Alex. Arnoldi Pagenstecheri Murus aheneus adversus Pasyuini de Merdardo Vesupii tophlattolrath. Gron. 1704. 8o. | |
[pagina 30]
| |
Diss. inaug. pro gr. dr. de perplexa heredis institutione in L. 16 ff. de condit. instit. ibid. 1705. 4o. Euchiridium juris Justinianei ad ordinem institut. compos. Diss. I-IV. Marb. 1707. 4o. Disput. I-III de jure sanctorum. ibid. eod. 4o. Ook in den vorm van een tractaat met den titel. Diss. de jure sanctorum exhibens tam personarum quam rerum sanctarum jura et catalogum. Marb. 1701. 4o. De barba liber singularis. Steinf. 1708. 12o. Lemgoviae 1715, 1746. 8o. Lauterbachius illustr. s. diss. ad compend. Schutzio-Lauterbach. Marb. 1707. 4o. Apologia adversus Gerh. Sichtermann. Marb. 1707. 8o. Racemationes in Cellarii politicum. Diss. juris publici de Beysassis. Dissertt. de matrimonii principali fine. 1707. 4o. Diss. de periculo in mora. Steinf. 1715. 4o. Diss. de ingratitudine. Steinf. 1717. 4o. De unitate detuncti et haeredis. Steinf. 1717. 4o. Diss. de Mercurio Trismegistho. Marb. 1708. 4o. Diss. de Phaëthonte. Oratio de pyxide Pandorae. Steinf. 1708. 8o. Diss. de jure sanctorum exhibens tum personarum quam rerum sanctorum jura et catalogum. Marb 1707. 8o. Dissert. supra Pomey Pantheum mythicum Steinfurti habitae. Diss. de testamento captivi. Diss. de bono viro. Selectae juris quaestiones (het eerste deel ook onder den bijzonderen titel van Jurisprud. polemica). Hard. 1730-1743. III tom. 4o. 1759, 1760. Tabula jurid. exhibens differentias in Spinosa, perplexa et undique controversa materia. Harderov. 1741. 4o. Dissert. de lege ejusque requisitis et virtutibus. Hard. 4o. Euchiridium Politices. Harderov. 1743. 8o. Bijdragen tot Schrasserts Geld.
Zie G. Schröder, Orat. funeb. in obitum J.T.W.P. Harderov. 1746, 4o.; Boekzaal, 1747, D. I, bl. 576-581; Bouman, t.a.p. bl. 85, 87, 95, 97, 131, 183, 602, 609; Catal. Crevennae T. II. p. 2605; Nova Acta, Lips. 1742, p. 603; Jöcher, Rötermund. Neues Gelehrtes Europa, Studer, T. X, p. 241; Hessische Gelehrten Geschichte, Hirsching, Handb., 10ter Th. p. 422; Dunckel, T. III. p. 829; Dict. Univ., T. XIII, p. 174; Nouv. Revue générale, T. XXIX, p. 42. |
|