Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Pedro Alvarez Pacheco]PACHECO (Pedro AlvarezGa naar voetnoot1) uit het edel geslacht van Alvarez, waar ook Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, wiens grootmoeder eene Maria Pacheco was, sproot, was krijgsoversteGa naar voetnoot2) van Alva in de Nederlanden, in 1570 gouverneur van Deventer, waar hij zich door zijne | |
[pagina 10]
| |
snoodheden gehaat maakte. Nadat de Vlissingers den 6 April 1572 het juk ven Alva gelukkig hadden afgeschud, begaf zich Pacheco, die om redenen eenigen tijd bij den Hertog had vertoefd, en door deze aan het hoofd der spaansche bezetting was geplaatst met een Middelburgsch schip van Antwerpen naar Vlissingen, onkundig van hetgeen er was voorgevallen, en in den waan dat zijn krijgsvolk er was binnengekomen. Op den 9den derzelfder maand kwam hij voor de haven der stad, en niettegenstaande de waarschuwing van den schipper, besloot hij er heen te varen. Toen dit door den schipper van een klein gewapend vaartuig, dat bij de haven de wacht hield, gezien was, zond deze een sloep met eenige mannen naar Pacheco, waarmede hij met nog twee Spaansche edellieden, tegen wil en dank, naar de stad werd gebragt. Zoodra hij den voet aan wal heeft gezet, komt hij Jacob de Rijck, de beroemde watergeus, te gemoet, die, Pacheco, niets kwaads vermoedende, tegengaat; maar op het eigen oogenblik door eene menigte omsingeld, uit welker blikken hij zich weinig goeds voorspelt, reikt hij, door vrees bevangen, zijn ring aan de Rijck over en geeft zich gevangen. Weinig scheelde het, of hij werd door het gemeen, dat hem voor een zoon van Alva hield, verscheurd, zoo niet de Rijck den ring nemende, gezorgd had, dat hij in een burger huis werd opgenomen, waaruit hij kort daarna in de openbare gevangenis werd overgebragt. Nadat Pacheco in den kerker was gebragt, kwam de baljuw Claude om zijne zaak te instrueren. Op het hooren van dit vonnis, 't welk hij niet verwacht had, was Pacheco geheel onthutst, en bood een zeer groot losgeld aan, maar Treslong verzette zich daartegen en drong aan op de volvoering der straf om aldus den dood zijns broeders en van andere edelen te wreken, en het proces tegen hem en denkelijk ook tegen zijne twee medegenooten, voor de regtbank op te maken. Het proces naar behooren door de regters zijnde behandeld, werd het vonnis uitgesproken, waarbij Pacheco en de twee Spaansche edelen ter galge werden verwezen. Ziende dat hij den dood niet ontkomen kon, verzocht Pacheco dat hij ter markt met het zwaard mogt worden ter dood gebragt, maar ook dit mogt niet baten: hij werd naar de strafplaats gevoerd, voor de gevangenis waar de galg was opgerigt, waaraan hij, volgens de meesten den 29 April, doch meer waarschijnlijk den 9 Mei met de twee Spaansche edellieden gehangen werd. Voor zijne borst was een papier gehecht, waarop de oorzaak en de reden zijner straf gemeld werden. Hooft vermeldt nog, dat een gevangen doodslager, liever wilde sterven dan als beul optreden, doch zich | |
[pagina 11]
| |
eindelijk liet bepraten, mits dat het hem vrijstond dood te slaan die het hem mogt verwijten. Pacheco's wapenen worden nog op het stadhuis te Vlissingen bewaard, zijn ring en de duim van Alva's standbeeld waren weleer in het bezit van P.C. Hooft, Aarnoud Hooft, Robbert Hooft en zijne zuster, Jufvr. Hooft, en behoorde in 1714 aan den burgemeester Jan van der Poll.
Zie N.C. Lambrechtsen, Dissert. Historico-jurisdica, sistens de defens., civitat. Vlissing. A. 1572 in libertatem se vindicantis. Ultr. 1773; Boxhorn op Reigersb. D, I. bl. 193; Reid, Nederl. Oorl. 1 B. bl. 9. 11; Tassis in Anal. Belg. bij Hoynck van Papendrecht T. III. p. 11, 149; Hooft, Nederl. Hist. VI. B. bl. 233, 234, 236; Van Meteren, Ned. Hist. 11. B. 716; Antwerpsche Chron. bl. 239. Gentsche gesch. D. I bl. 190. Bor. Ned. Hist. VI. B. f. 268a. M. ab. Isselt. Hist. sui temporis p. 257; Bentivoglio, Hist. der Ned. Oorl, bl. 128; A. Valerius Gedenkklank bl. 37; Gargon, Walch Arcadia D. II bl. 117; Maurier, Mem. de Holl. p. 40; D'Astorga. Leven van den hertog van Alva, D. II. bl. 353; Revii Daventria p. 429, 436, 450; Mendoce Guerre de Flandres p 120; Kanter, Cronyk van Zierikzee bl. 91. (2e uitg).; Strada, de bello belg. p. 216, 217; Le Petit, Chron. de Holl. Zeel. L. X p. 224, 225; Te Water, Inhuldiging van zijn hoogheid bl. 24; 's Gravenzande, eeuw gedacht. der Middelb. vrijheid bl. 173. 290; Dez. Tweede Eeuwf. bl. 40; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI. bl. 244, 321, 350; Tegenw. Staat der vereenigde Nederl. D. X. bl. 159; Bosscha, Nederl. Heldend. te land. D. I. bl. 178; Verbet. bl. 6; Van Groningen, Geschied. der Watergeuzen bl. 296 volgg.; Alg. Konst en Letterk. 1840 No. 35; Navorscher D. V. bl. 64, 183, Bijbl. 1855 bl. CLII. D. VI. bl. 273, 373. D. VII. bl. 295, D. VIII. bl. 38, 100. Bayle i.v.; (Duim van Alva) Hooft, B. VI. bl. 226 R. XII. bl. 531 Mengelw. bl. 111 bl. 753. Meteren B. 111 bl, 67; Hoogstraten, Poezy p. 256; Vondel, Poëzy bl. 575 J. de Haas, Poëzy bl. 527; Burmanni, Praef. T. I. Anal. Belg. p 41. |
|