Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
velaken, raad van den bisschop van Utrecht en een zijner voornaamste krijgsoversten. Hij was de stamvader van dezen tak, en oudste zoon van Steven van Zuylen van Vecht, ridder, heer van Hoevelaken en Schalkwijk, raad van den bisschop Jan van Diest, burgemeester en overste oudeman der stad Utrecht in 1312 en 1318 voorkomende, en van Mabilia .... Deze had tot grootvader Frederik van Zuylen Anholt, stamheer van den tak van Zuylen van Vecht, ridder, die op het tornooi in 1236 te Haarlem door den graaf van Holland aangerigt, was en door graaf Floris V tot ridder orde van St. Jacob benoemd werd, en tegenwoordig was in den slag in 1282 te Sweserenge, door het leger van den bisschop van Utrecht tegen de heeren van Amstel en Woerden geleverd. Zijn overgrootvader was Steven V, heer van Zuylen, Anholt, Sweserengen, Westbrouck enz., die voorkomt onder de scheidslieden, in het geschil tusschen den graaf van Kleef, den aartsbisschop van Keulen en den hertog van Luxemburg (1217) en die vervolgens met deze vorsten het verdrag van Keulen, ‘anno 1221, Kalend. Junii’ zegelde. Jacob huwde omstreeks 1326 zijn nicht Christina van Zuylen, vrouwe van Nyevelt, in 1351 gestorven, en noemde zich sedert (vroeger teekende hij zich Jacob van Vecht) Zuylen van Nyevelt en nam tevens het wapen zijner echtgenoot aan. Zijn tweede vrouw was Elsabe Utenham, doehter van Pieter, heer van Ham in het Sticht, en van eene dochter uit het geslacht der heeren van Noortwijk in Holland. Hij komt voor in charters van 1340 en 1350, wordt een der dapperste ridders van zijn tijd genoemd en onderscheidde zich bij verschillende gelegenheden, vooral gedurende de twisten tusschen de Lichtenbergers en de Gunterlingen. Daags voor St. Cecilien dag 1346, trok hij aan het hoofd der troepen van den bisschop tegen de laatsten op, en dreef ze, na een hardnekkig gevecht, waarin hij zwaar werd gekwetst, uit Utrecht. In 1353 verbond hij zich met eenige magtige heeren tegen den bisschop, die om zich te wreken, de goederen van vele zijner bloedverwanten en vrienden, zoo als de kasteelen van Montfoort, Hollestein en Ghoreel, en in het begin der lente van het volgende jaar, het kasteel Nyevelt belegerde, welk beleg echter werd afgebroken, daar de oorlogende partijen zich verzoenden. Hij overleed in 1355, en liet na Steven van Zuylen van Nyevelt; Clementine van Zuylen van Nyevelt, gehuwd met Dirk van Poelgeest, ridder, heer van Honade en Koudekerke, zoon van Gerrit van Poelgeest, ridder, en van Adelaide van Raaphorst, dochter van Gerrit, bailliu van Kennemerland, en van Agnes van Wassenaar, gezegd van Duivenbode; Johanna van Zuylen van | |
[pagina 378]
| |
Nyevelt, religieuse te Rijnsburg; Frederik van Zuylen van Nyevelt, stamvader van den tak Zuylen van Blickenburg.
Zie J. Gailliard, Maison de Zuylen, Bruges 1863. p.l. suiv Cloet, Chat. et Mon. des P.B. p. 65, 139; Freschot, Nobl. d'Utr. p. 15, 16; Carpentier, Hist. de Cambr. P. III. p. 902, 1041; Hoogstraten, Schuer, Woordenb. o h w. Nyevelt; Verh. Ned. D. VIII. bl 57, 58, 81; de Bruin, de Vechtstr, bl. 7, 8; Oude Holl. Chron. 23 div. 4 Cap. bl. 259; Goudhoeven, Holl. Chron. bl. 245, 383, 390; Bat. Sacr. D. II. bl. 351; Halma, Tonn Ned. D. I. bl. 458; Voet van Oudheusden, Beschr. van Culemb. bl 29; Kemp, Lev. der Doorl. Heeren van Arkel, bl. 71, 81; Le Petit, Chron. D. I. bl. 286; Brecop, Chron. biss. Utr. bl. 287; te Water, Verb. der Edelen, D. III. bl. 181, 182. D. IV. bl. 307; Schotel, Abdij van Rijnsb bl 156, 246, 287, 288, 320, 359; Knb. van Ned. en Kl Oudh D. V. bl. 242, 243. Smede, Schatk. bl. 331; van Heussen, Hist. Episc. Foed. Belg. T. I. p. 150; Heda, Hisd. Uttraj. T. II. p. 197; Buchelius et Heda, Hist. Traj. p. 257; Matthaeus, Anal. T. III. p. 209, 408, 604, 605; Chron. auctius van Beka, uitg. van Matthaeus, bl. 239, 310. |
|