mingers geraakt, waaruit wij mogen afleiden, dai ook het slot Nyenrode toen in de magt des vijands was, doch toen Witte van Haemstede tegen het einde dier maand te Haarlem op nieuw den Hollandschen Leeuw ontrold en den sluimerenden moed zijner landgenooten opgewekt had, en de Vlaming in een enkele week uit Holland en het Nedersticht verdreven was, onttrok zich ook Gysbrecht aan de vreemde heerschappij en schaarde zich onder de beschermers van net vaderland en den wettigen landvorst. Zeven jaren later droeg hij het eigendom van zijn slot Nyenrode met vier morgen lands, aan graaf Willem III op Zijn sterfjaar is onbekend. Waarschijnlijk tusschen 1337 en 1345.
Zie Carpentier, Hist. de Cambr. (Pr.) p. 90, waar Wilhelmus, denkelijk dezelfde met Gizelbertus ook Gysbrecht voorkomt. Melis Stoke, Rymkr. D. III. B VIII. bl. 156; De Klerk uit de laage Landen, bl. 196; Mieris, Charterb. D. II. bl. 42, 119; Matthaeus, de Jure glodii, p. 265; te Water, Verb. der Edel. D III. bl 176; Tijds. voor Geschied. Oudh. en Statist. van Utr. 1837 bl. 398; Algem. Gesch. d. Vad. D. II. St II bl. 56, 57; Conn. de la Nobl. d'Utr p. 14, 15; Plakaatb. van Utr. D. I. bl. 280; de geslachtslijsten bij Hoogstraten, Ferwerda, vooral J.J. de Geer, Proeve eener Gesch. van het gesl. van Nyenrode uit oorspr. Stukken bewezen (overgedr. uit de Berigten van het Hist. Gen. D. IV. St, I.) Utrecht, 1851, en Nalez. op de proeve, Utr. 1854.