| |
[Alexander Numan]
NUMAN (Alexander), zoon van Henricus Numan (zie boven), werd den 8 December 1780 te Baflo, in de Provincie Groningen geboren. Hij verloor 7 jaren oud zijn vader en werd aan de opleiding van zijn oom Arnoldus Numan toevertrouwd. Na diens vertrek, werd hij in het huis ven zijn stiefvader H. Wichers opgenomen en later een ijverig leerling van den Middelstummer predikant B.W. Hoffman. Hij woonde tusschen beide een geruimen tijd bij een broeder zijns stiefsvaders, die te Winschoten en de omstreken, mede een gezocht geneesheer was, zoodat hij vóór zijn komst aan de Academie, daar, doch vooral te Middelstum, veelvuldige gelegenheid had om zich voorbereidende kundigheden in sommige natuur- en geneeskundige wetenschappen te verwerven, het land en landvolk en de behandeling der gewone volksziekten te leeren kennen. Daar hij als student de vacantie-dagen op het land doorbragt, moest die kennis toenemen naar de mate zijner vorderingen in de wetensehappen. en nu kon hij zich, in korteren tijd dan anders mogelijk was, aan de hoogeschool te Groningen, waar hij 25 September 1801 ingeschreven werd en 18 Augustus 1804 promoveerde, tot medicus vormen. Onmiddelijk na zijne promatie vestigde hij zich op het Hoogezand, in de nabijheid van Groningen, zoo dat hij zijn letterkundig verkeer met zijne vrienden kon voortzetten, die nog vermeerderde, toen hem later het lidmaatschap der provinciale commissiën van geneeskunde (1814) en landbouw (1815) opgedragen werden. Het voorstel hem door een uitgever uit Oost-Friesland, destijds met Holland en Frankrijk ingelijfd, gedaan om het veeartsenijkundige Handboek van J.N. Rolhwes, in 1812 verschenen, ten dienste der veehouders in het
| |
| |
Hollandsch te vertolken, gaf de eerste aanleiding tot zijnen volgenden levensloop. Immers wijdde hij zich van dien tijd af meer en meer aan dit vak, waarin het veerijke en wetenschappelijke Nederland bij Duitschers en Franschen achter stond, ofschoon geen land aan den bloei en toepassing dier wetenschap meer behoefte had.
Toen Willem I Koning der Nederlanden werd, waren de veeartsenijkunde en veeartsen in Belgiën in hoogere schatting dan in Noord-Nederland. daar velen hunne opleiding aan de beroemde school van Alfort hadden genoten. Maar dat men ook hier meer en meer het gemis van geschikte hulpmiddelen voor de veehouders bij de behandeling hunner zieke dieren begon in te zien, bewees het hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Dit meende die zaak als eene gewigtige volkszaak te moeten behandelen. Het trad daarvoor met Numan in briefwisseling en ouderhandeling. Aan die loffelijke poging is de uitgave toe te schrijven van het Handboek der Genees- en Verloskunde van het vee, waarvan de eerste uitgave in 1819, de vierde in 1844 te Groningen, verscheen. Duizende exemplaren van dit werk zijn door dit land, Brabant en de Vlaanderen verspreid. In hetzelfde jaar, waarvan de eerste uitgaaf van het Handboek verscheen, nam de Koning (13 September 1819) een besluit, waarbij de oprigting eener veeartsenijschool op Gildestein even buiten Utrecht. Door de beide zoo even genoemde werken, was de aandacht der regering gevallen op Numan; die na lang aarzelen de voorstellen der regering aannam en zich te Utrecht als hoogleeraar bij de zoo pas in het leven geroepen school vestigde. Van dit oogenblik af, en vooral sedert zijne latere benoeming tot directeur der school, trad hij met volle kracht op in de wetenschappelijken werkkring van veeartsenijkunde en landbouw. Aan het hoofd der veeartsenijschool geplaatst, bleef hij voor haar met mannenijver werkzaam tot een paar jaren voor zijn dood, toen zij hervormd werd. Hij overleed den 1 September 1852 aan eene anthrax-ziekte, welke zich in de laatste week der maand Julij van hetzelfde jaar plotseling was begonnen te ontwlkkelen.
Hij huwde in 1806 met Catharina Dorothea Star-Liehtenvoorst. Zijn portret gaat in folio in steendruk uit. Aan eerbewijzen heeft het hem niet ontbroken. Hij was ridder van den Nederlandschen Leeuw. kommandeur van de Eikekroon, lid der eerste klasse van het Kon. Ned. Instituut; directeur van de Nederl. Huish. Maats. (later Maatschappij ter bevordering der Nijverheid); lid van de Prov. commissie vnn Geneesk. Onderzoek en Toevoorzigt en der Prov. Commissie van Landbouw te Hannover, lid van het Natuuren Letterk. Genoots te Groningen, en der Maats. ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam, secretaris der Prov. Commissie van Landbouw te Utrecht, lid der Maats. v. weten- | |
| |
schappen te Haarlem; corresp. lid van: het Genoots. Vis Unita Fortior te Hoorn, lid der plaatselijke schoolcommissie van Geneeskundig Toevoorzigt te Utrecht; van het Bataafsch genootschap van proefonderv. wijsbegeerte te Rotterdam, van het Zeeuwsch Genoot., van de Maats. van Ned. Letterkunde te Leyden, honorair-lid der Maats. tot bevordering van den Landbouw en veeteeld in de provincie Zeeland, der verloskundige vereeniging te Utrecht, der Dordrechtsche Flora te Dordrecht; corresp. lid van het Batav. Genoots. van kunst en wetenschap, lid van verdienste der veeartsenijk. Vereeniging in Noord-Holland, honor. lid der Société Royale de Médicine, de la Société de Médicine vétérinaire de Belgique à Bruxelles, eere-lid van het Verein Teutscher Thierartzte.
Hij schreef:
Dissert. Inaug. de Carbonatum officialium praecipuorum propagandi methodo natura et usu, Gron. 1804.
Veeartsenijkundige werken:
J.N. Rohlwes, Algemeen Handboek der algemeene Veeartsenijkunde, uit het Hoogd. vertaald, Gron. 1812.
Handboek der Genees- en Verloskunde van het Vee, Gron. 1819; de tweede uitgave in 1826; de derde uitgave in 1833; de vierde verbeterde en vermeerderde uitgave is van 1844.
Proeven omtrent de werking van de smetstoffen der Koepokken op onderscheidene huisdieren, met aanmerkingen hiertoe betrekkelijk, eene bijdrage tot de vergelijkende Geneeskunde, in Vad. Letteroef. van 1825.
Veeartsenijkundig Magazijn, Gron. 1ste deel 1827 en 1828; 2de deel 1829 en 1830; 3de deel 1837; 4de deel 1844. Het vierde deel ook uitgegeven onder den afzonderlijken titel van Verhandeling over de heerschende Longziekte onder het rundvee. Het vijfde deel, 1ste stuk, verscheen in 1845, het 2de stuk in 1846. Het zesde deel in 1847, bij van Kesteren, te Amsterdam.
Proeven en Waarnemingen omtrent de inenting der Pokken van schapen, door D.H. van der Meer, H.C.B. Medenbach de Booij, S. Ellerbeek en G.H. Ramaer, met een vergelijkend overzigt, hiertoe betrekkelijk en eene voorrede door Dr. Numan, 's Grav. ter Algemeene Landsdrukkerij, 1825.
Redevoering over de Veeartsenijkunde en de inrigting van derzelver onderwijs overeenkomstig met het belang der Maatschappij, Gron. 1827; ook geplaatst in het Veeartsenijkundig Magazijn, Deel 1.
Sur les propriétés nuisibles, que les sauvages peuvent acquérir pour differents animaux domestiques, par L. Numan et L. Marchand, trad. du Holl., Gron. 1830. Dit werk is in het Hoogd. overgebragt door dr. C. Sprengel, in zijne Land- und Forstwirtsschafliche Zeitschrift fur Braunschweig, Hanover und die angrenzenden Länder, Braunschw. 1834-36.
| |
| |
Teregtwijzing eener verkeerde opvatting omtrent de proeven betrekkelijk de werking der smetstoffen van de Koepokken op onderscheidene Huisdieren, voorkomende in het Journal de Médicine Véterinaire, Janvier 1826, in het Journal d'Agriculture Française van 1827 en in de Konst- en Letterb. van 14 Maart 1828.
De Wijze om Koeijen door koepokstoffen te besmetten, en daardoor koepokken voort te brengen volgens Dr. Sonderland te Barmen, aan proefnemingen onderworpen, in Konst- en Letterb. van 24 Junij 1831.
Verhandeling over de Koepokken, zoo als dezelve natuurlijk bij het Rundvee voorkomen, en door inenting kunnen worden voortgebragt en over de bevestigende Mok of Pok-mok des paards enz. met platen, Utr. 1831.
Waarnemingen omtrent het langdurig verblijf boven den gewonen dragttijd van gestorvene jongen bij de moederdieren, in het 3de deel der Nieuwe Verh. der Eerste Klasse van het Kon. Ned. Inst. Amst. 1831.
Beschrijving van een misvormd schaap met overtolligheid van deelen, met platen, in het 4de deel van dezelfde Verhand. Amsterdam 1832.
Over de Horzel-maskers, welke in de maag van het paard huisvesten, met platen, in het IVde deel der nieuwe verhandelingen der Eerste Klasse van het Koninklijk-Nederlandsch Instituut. Amsterdam 1833. Dit werk is in het Hoogduitsch vertaald en met bijvoegsel vermeerderd omtrent overige Horzelmaskers bij de buisdieren voorkomende door Dr. C.H. Hertwig, hoogleeraar aan de Koninklijke Veeartsenijschool ee Berlin. In het Magazin fur gesammte Thierheilkunde, door dr. E.F. Gurlt und Hertwig, 4de Jahrgang, 1ste st. 7de heft, Berlin, 1838, en mede afzonderlijk uitgegeven; in het Fransch vertaald door den hoogleeraar S. Verheyen te Brussel, in het Recueil de Médicine Vétérinaire van Mars, Juin en volgende nummers.
Mededcelingen van een kort Verslag omtrent eenige proeven, genomen met oogmerk om door het inenten van Runderen, Koepokstoffen te verkrijgen, en over de uitwerking dezer stoffe op den mensch, door B. Hartog, heelmeester te Wormerveer, in de Konst- en Letterb. van 18 Augustus 1834.
Over de Veeartsenijkunde en beschrijving van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, met afbeelding van derzelver gebouwen, in het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek, Utrecht, 1838; ook afzonderlijk verkrijgbaar gesteld.
Beschrijving van een grootendeels dubbeld Kalfs-monster, in het 7de deel van de Nieuwe Verh. der Eerste Klasse van het Kon. Ned. Inst. Amst. 1838.
Over de periodische ontlasting van Bloed uit de geslachtsdeelen bij sommige huisdieren, bepaaldeijk bij de Koe en
| |
| |
beschouwing van dit verschijnsel in betrekking tot de constructie der vrouw, in het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie van J. van der Hoeven en W.H. de Vriese, D. V, Leyden, 1838. Deze verhandeling is in het Hoogd. vertaald in Frolips Neue Notizen, B. VII. In het Fransch vertaald door professor S. Verheyen, in het Journal Vétérinaire et Agricole, Bruxelles.
Over wormen, voorkomende in de oogen van sommige dieren en den mensch, vergezeld van eene Waarneming omtrent een bijzonderen, tot dusverre niet beschreven Worm, verwijderd uit het oog van een paard, door de opening van het hoornvlies, in het Tijdschrift voor Natuurl. Gesch. en Phys. van J. van der Hoeven en W.R. de Vriese, deel VII, Leyden, 1840. In het Fransch vertaald door S. Verheyen, professor à l'école Véterinaire d'Agriculture Belg. Brux. 1842.
Over de inenting van het Montzeer en de Klaauwziekte aan Runderen en Schapen, als een middel om deze ziekte zachter en minder langdurig te maken, Utrecht, 1842. In het Fransch vertaald door professor S. Verheyen, in het Journal Vet. et Agric. Brux.
Verhandeling over de onvruchtbare Runderen, hekend onder den naam van Kweenen, in verband tot sommige andere dieren met misvormde Geslachtsdeelen, Utrecht, 1842, met 23 gelith. platen. In het Fransch vertaald door professor S. Verheyen te Brussel, 1843.
Over den hoogen ouderdom dien het Paard bereiken kan, Utrecht, 1843.
Drietal Waarnemingen betreffende de dolheid van den Hond, in het 7de deel van de Verh. der Eerste Klasse van het Kon. Ned. Inst. Amst. 1843, vertaald door professor S. Verheyen, in het Journal Vet. et Agric. T. II.
Over de uitgedroogde en zoogenaamde Steenkalveren, welke meermalen in de baarmoeders van koeijen worden aangetroffen, vergelcken met harde of versteende menschelijke vruchten (Lithopodia) en sommige andere steenvormingen, welke in de diergelijke ligchamen voorkomen, in het Tijdschrift van het Kon. Ned. Inst. no. 4, 1843, bladz. 373, vertaald in het Fransch door professor S. Verheijen, Inspecteur vétérinaire de l'armée Belge.
Aanmerkingen op het geschrift van den heer J. van Hertum, getiteld: Een woord over de oorzaken van het voortdurend heerschen der besmettelijke Longziekte onder het Rundvee, in eenige Provincien van het Koningrijk der Nederlanden, in verband tot de verhandeling van den zelfden Schrijver, over de besmettelijke Longziekte van het Rundvee, en de maatregelen en middelen om dezelve af te weren en te stuiten. Zwolle 1845. Overgedrukt uit het Tijdschrift de Vriend van den Landman.
| |
| |
Proeven omtrent de voedering van Varkens met aardappelen, door de heerschende rot ziekte aangedaan, en over de nadeelige uitwerking van schommelig voedsel, voor den mensch en onderscheiden vee Utrecht 1845. Overgedrukt uit de Utrechtsche Courant.
Over den invloed der maan en hare verschillende standen, op het voortteling-vermogen der dieren in het tijdschrift het Instituut jaargang 1846 bl. 36.
Aanwijzing der behandeling van de Schurft der schapen en van ander vee, zonder aanwending van Rottekruid en kinkmiddelen.
Teregtwijzing betreffende eene dwaling, voorkomende in het werk van Dr, J.M. Zimmerman. onlaugs uit het Hoogduitsch vertaald door B.B. Sybrand Med. Dr. te Amsterdam, getiteid: de menschenpokken en derzelver behandeling, in Kunst en Letterbode No, 22 1846.
Advies over de onlangs plaats gehad hebbende plotselinge sterfte onder een aantal Runderen van de Wed. van der Loos, in het Voorburgstraatje te 's Gravenhage, medegedeeld in de Staats-Courant door de Administratie over de Nationale Nijverheid.
Raadgeving van Landlieden, ter voorkoming van ziekten onder het vee, als het gevolg van de plaats hebbende regenachtige weergesteldheid.
Korte handeling tot de kenteekenen der gezondheid en ziekelijkheid van het Rundvee, vooral ten dienste van hen, die belast zijn met het toezigt op den invoer van buitenlandsch vee binnen het Koningrijk der Nederlanden, 1830. Deze handleiding is mede ten behoeve der Belgische provincien, in de Fransche taal in de dagbladen, medegedeeld.
Over de ziekten van het Rundvee, gewoonlijk het Miltvuur genaamd, benevens eenige algemeene aanwijzingen om dezelve te behandelen en voor te komen 1829.
Dit stuk is mede in de Fransche taal, in de Belgische dagbladen, ter behoeven dier provinciën medegedeeld.
Bijdragen tot de ontleedkundige en physiologische kennis der Horens van het Rundvee, met platen; in het XIIIde deel van de Nieuwe verhandelingen van de Eerste Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, enz. 1847.
Over den nadeeligen invloed van den zieken Veestaat op den landbouw, uitgesproken op het tweede Landhuishoudkundig Congres, gehouden te Arnhem op den 3, 4, 5 Junij 1847. Overgedrukt uit het verslag van het verhandelde op het Congres.
Over het nut van de aanwending van aderlatingen bij de heerschende longziekte van het Rundvee, geplaatst in een der Utrechtsche Couranten van Mei 1848, naar aanleiding van een daarover geplaatst vertoog van den heer J.C. Enklaar, in het dagblad Overijssel.
| |
| |
Kan het vleesch van dieren, bij welke het Rattekruid uitwendig of inwendig als geneesmiddel is aangewend, veilig door den mensch als voedsel worden gebruikt? te Tiel bij C. Campagne 1848.
Adres aan het 5de Landhuishoudkundig Congres te Leyden, betrekkelijk de zaak der Longziekte en daartegen te nemen maatregelen, Leyden bij H.R. de Breuk 1850.
Over de Veelkop-Blaasworm der hersenen (Polycephacluscoenurus) cenebralis. In de Verhandelingen der Eerste Klasse van het Koninklijk Nederl. Instituut, 3de reeks 3de deel. Hiervan is een kort uittreksel gegeven, met eenige verkleinde afbeeldingen in de Tagesberichte u.z.w. von R. Froriep 1852 Mei No. 305. S. 73.
Bijdragen tot de kennis van de Schaaps-Neushorsel (Oestrus nasalis ovinus) in het Tijdschrift voor de Wis- en Natuurkundige wetenschappen van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Deel IV.
Ontaarding in vet of steatosis, en buitengewone ontaarding der slaapspieren bij een jong geboren kalf, in de Verhandelingen der Eerste Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, 3de reeks 4de deel, 1851.
Over het gebruik van vleesck van zieke dieren door den mensch, Utrecht 1852, bij Siddré.
Over het Rattekruid als geneesmiddel voor de schurft der sch pen, Utrecht 1852, bij Siddré.
Wijders zijn uit het Hoogduitsch en Fransch vertaald, onder leiding en opzigt, en met voorredenen van A. Numan, uitgegeven de navolgende werken:
Handboek der Vee-artsenijkundige heelkunde van J.F.C. Dieterichs, door J.W.A. Hart en G. Kylstra, Groningen 1827, 3 deelen.
De kunst van het Hoefbeslag van J.F.C. Dieterichs, door J.W.A. Hart, 's Gravenhage en Amsterdam 1830.
Het Hoefbeslag zonder dwang, van C. Ballassa, door J.W.A. Hart, 's Gravenhage en Amsterdam 1830.
Verhandeling over de kennis van den ouderdom des Paards, van het Rundvee, Schaap, den Hond en het Varken, door N.F. Girard en J. Girard, uit het Fransch vertaald door F.C. Hekmeijer, Utrecht 1837.
Verhandeling over den Kolder der Paarden, mede uit een geregtelijk vee-artsenijkundig oogpunt beschouwd: naar het Hoogduitsch van Niisken overgewerkt en met vele bijvoegselen vermeerderd door F.C. Hekmeijer, met een voorrede van A. Numan, Breda 1828.
Landbouwkundige geschriften:
Iets voor Landbouwers over het zaaijen van koolzaad en andere veldgewassen op reijen, met platen, Gron. 1827.
Handleid. tot de inlandsche Schaapteelt, inzonderheid met
| |
| |
opzigt tot verbetering der Wol; in het Tijds. ter bevord. der Nijverheid, 2de, 3de en 4de deel, Haarlem, 1834, 1836 en 1837. Ook afzonderlijk gedrukt, Haarlem, 1835 en 1836, 2 deelen met platen.
Over de belangrijkheid der Wolteelt en de noodzakelijkheid, dat dien tak in ons Land tot meerdere volkomenheid worde gebragt in evenredigheid tot naburige landen, in het zelfde tijdschrift, deel III.
Iets voor Landbouwers over de teelt van het Chineesche Radijszaad als oliegevend gewas, Utrecht, 1837.
Beschrijving van een Werktuig geschikt om Wortelgewassen te snijden tot Vee-voeder, in het Tijds. ter bevord. van Nijverheid, deel V, Haarlem, 1839.
Berigt omtrent de Schaapsteelt aan 's Rijks Veeartsenijschool, in het zelfde tijdschrift.
Iets over de bemesting met beenderen, zijnde een verslag van de Commissie uit het Landbouwk. Gezels. te Doncastle in Engeland, tot het onderzoek van het nut dezer wijze van bemesting benoemd, uit het Hoogd. volgens de Möglinsche Jährbücher der Landwirtschaft von F. Korte, B. I, Berlin, 1836, vertaald in het tijdschrift de Vriend van den Landman van E.C. Enklaar, deel 3, Nijmegen, 1839.
Proefneming omtrent de teelt van den Verw-duizend-knoop (Polygonum tinctorium) en het verkrijgen eener blaauwe verwstoffe uit deze plant, in het Tijds. ter bevord. van Nijverh. deel VI, Haarlem, 1840.
Geschiedk. Onderzoek omtrent de vermaarde afkomst van het Texelsche schaap uit de Oost-Indiën en ophelder. nopens de omstandigheid, welke tot deze veronderstelling waarschijnlijk aanleiding zal hebben gegeven, met eene plaat, Utrecht, 1842.
Voorwoord voor Reinhold Nobis bemestings-leer, vrij bewerkt door Louis Mulder, math. et phil. nat. cand. Rott. H.A. Kramers, 1850.
Geneeskundige schriften:
Dissertatio inauguralis de Carbonatum Officianalium praecipuorum propagandi methodo, natura et usu, Gron. 1840.
Iets over de Zwarte Staar, volgens Hufeland, uit het Hoogd. vertaald, in de Vad. Letteroef. van 1806.
Iets over de Breuken, volgens Hufeland; in hetzelfde tijdschrift.
Vergiftiging door den Braaknoot (Nux Vomica); in het Geneesk. Magazijn, (zie no. 5), 4de deel, 2de stuk, Leyden, 1806.
Waarneming omtrent de Water-kanker (Ulous Noma); in het Geneesk. Magazijn van Stipriaan Luiscius, Macquelin en Ontijd, 4de deel, 3de stuk, Leiden, 1807.
C.W. Hufeland, Waarnemingen omtrent de Zenuwkoort- | |
| |
sen en derzelver complicatien, met eene voorrede van E.J. Thomassen à Thoessink, Gron. 1808.
Over het Maartsche Sneeuw-water, in het Groninger maandschrift Tot Nut van 't Algemeen, Gron. 1810.
Nuttigheid van het IJswater, in hetzelfde tijdschrift.
Waarnemingen omtrent de verplaatsing van het Hart van de linker- naar de regter holligheid van de borst enz., in de Geneesk. Waarn., uitgegeven door E.J. Thomassen à Thuessink, Gron. 1810.
Waarnemingen omtrent den Persloop, welke in den nazomer van 1810 in De Kiel heeft plaats gehad. Verhandeling. bekroond en uitgegeven door de Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt in het Departement van den Wester-Eems, Gron. 1812.
Over het Slaapwandelen en het dierlijk Magnetismus, van K. Sprengel, uit het Latijn vertaald, in de Vad. Letteroef. van 1814.
Verhandeling over het dierlijk Magnetismus als den grondslag ter verklaring der physische levens-betrekkingen en sympathie tusschen de dierlijke ligchamen, Gron 1814.
Over de meest geschikte wijze van Koepokstoffe te verzamelen en te bewaren, in den Konst- en Letterb. van 8 Jan. 1831.
Zie Levensb. van A. Numan, rustend Leeraar der Acad. door W. Vrolik, Secr. der Acad. in Versl. en Meded. vun de Kon. Akad. van Wet D. I; Levensb. door C. Star Numan achter Hand. der Maats. van Ned. Lett. 1853; Holtrop, Bibl. Med. et Chir. p. 261; G.J. Mulder, Veeartsenijsch. bl. 8; Kobus en de Rivecourt. |
|